wachten eindelijk aankwam en hij de wond bezichtigde viel ik bijna
flaauw van het bloedig tooneel. Ik weet niet hoe die hand nog terecht
gekomen is, want door mijn vertrek naar Java heb ik Jacob van de Poll
nooit meer gesproken. Hij maakte een goede carriere, werd ingenieur en
heemraad en trouwde met de rijke freule van Breugel uit Haarlem, waar
hij bleef wonen en overleed.
De eigenaardigheid van den ouden Heer F. van de Poll was dat hij aan
tafel met zijn vork onder zijn pruik krabde, zoodat op diners, waar hij
aanzat, iedereen zijn vork hield. Hij werd in 1822 Rijksadvokaat en trad
in 1829 af toen hij Burgemeester van Amsterdam werd. Papa die zijn
adjunct was moet dus in 1829 Rijksadvocaat geworden zijn«>
De Heer van de Poll woonde in Amsterdam in het dubbele huis op de
Keizersgracht tusschen Spiegel en Vijzelstraat waar nu zijn kleinzoon en
mijn neef Mr. Willem Baron Röell woont. In den winter werden wij daar
vaak op jongens partijtjes gevraagd, waar Maurits ik als ridderd gehar-
nasd gingen spelen. De groote kamers gelijkvloer's waren als het ware
voor kinderpartijtjes bestemd, want een blind paard kon er geen kwaad
doen. Wij maakten er een heidensch lawaai, vochten met elkander als
bezetenen, aten taartjes en dronken chocolade of slemp en hadden een
dolle pret.
De geneesheer Groos, waarvan hierboven sprake is, is reeds door Papa
in het leven van Grootpapa vereeuwigd.46* Hij was plattelandsheelmees
ter maar een knap prakticus en de beroemde Dr. Willet uit Amsterdam
beweerde dat hij zijn zieken als ze naar buiten gingen gerust aan zijn col
lega Groos kon toevertrouwen. De ziekten verdeelde hij in 2 klassen, ca-
tharraal en laboraal; wat dit laatste beduidde is niemand ooit te weten
gekomen. Hij genas onze kinderkwalen met een verkoelende laxeer-
drank, een afschuwelijke pruimenpot, wat nog zoo dom niet was. Als
Groos zelf ziek was zond hij in zijn hoogen sjees zijn provisor Hanau die
ook een type was en behalve pillen draayen wel wat, uit routine, van ge
neeskunst afwist en een verband wist te leggen.
Gedurende ons verblijf in het groote huis te Woestduin werd het tracé
van den hollandschen spoorweg gemaakt door de Heeren Conrad en van
Hall, die in die dagen bij ons kwamen koffie drinken. Het tracé lag, zo als
men weet, tusschen het huis te Woestduin en de Leydsche vaart, door het
weiland waar onze ezels graasden. Levendig herinner ik mij den eersten
trein die liep en hoe wij vóór de aankomst centen op de rails lagen om ze
onder de wielen te laten verpletteren en hoe de boeren de locomotief 'de
loopende motief' noemden. In de eerste jaren reden papa en wij altijd in
de 3de klasse wagens die nog geen raampjes hadden maar zeiltjes, het
geen in het najaar nog al frisch was. Mama reed in de 2de klasse en
Haerlem Jaarboek 2001