Die woningmarkt kwam vanaf 1914 onder druk te staan, nog niet door
sanering van de binnenstad, want ook op dit punt liep Haarlem niet voor
op, maar door de toestroom van vele nieuwe bewoners. Nederlanders die
terugkeerden uit de oorlogsgebieden, maar vooral Belgische vluchtelin
gen zorgden voor stijging van de vraag naar woonruimte en dus van de
huurprijzen (in 1917 pas trad een wet in werking die de huurprijzen regu
leerde). Tegelijkertijd werd er nauwelijks gebouwd vanwege gebrek aan
grondstoffen.
Veel bewoners konden de huur niet meer betalen, en werden in ruil
-106- voor meer gewenste huurders uit hun huizen gezet. De druk op gemeen
ten om wat te gaan doen nam toe. Al in 1914 waren in Groningen nood
woningen gebouwd. Ook elders werd voor deze oplossing gekozen. Zo
werd in Amsterdam-Noord eind 1917 een compleet dorp neergezet, Obelt,
waar zo'n 1625 mensen kwamen te wonen.
De school aan de Gedempte Voldersgracht
Op 22 augustus 1917 pleitte de SDAP-fractie in de Haarlemse gemeenteraad
voor de bouw van houten noodwoningen. Het College van b en w wees
dit af: houten noodwoningen waren brandgevaarlijk, onhygiënisch en
duur. In plaats daarvan stelde het college voor een school aan de Ge
dempte Voldersgracht, die snel leeg zou komen te staan - er waren op dat
moment militairen in gelegerd - te verbouwen tot wooneenheden voor
gezinnen die om andere redenen dan huurschuld op straat waren beland.
Het plan lokte meteen protesten van omwonenden, merendeels midden
standers, uit. Ze vreesden verlies van vrijheid, maar vooral van omzet: de
militairen waren koopkrachtiger dan de te verwachten daklozen.
Het protest was tevergeefs. Aan het eind van het jaar konden de eer
ste woningzoekenden een van de wooneenheden (twee in de leslokalen
afgeschotte kamers) betrekken. De verplichte goedkeuring van de
Gezondheidscommissie werd verkregen, maar niet zonder commentaar:
de openbare gezondheid was niet gegarandeerd. Bouw- en Woning
toezicht (bwtz) zou op de gezinnen in dit soort noodcomplexen toezicht
moeten houden, 'opdat b.v. niet door één verregaand vervuilde fami
lie, de anderen welke zoo in hunnen nabijheid moeten blijven, besmet
worden'.
D.E. Wentink, de inspecteur van het Staatstoezicht op de Volks
gezondheid belast met de uitvoering van de Woningwet, had meer kri
tiek. Hij vond, als verklaard tegenstander van noodwoningen, dat de
school niet verbouwd had mogen worden. Ze maakte op hem 'een aller-
ongunstigsten indruk', wellicht nog geschikt voor onder orde en tucht
Haerlem Jaarboek 2002