r
fr
I
11: 1::
singen voor op straat belande gezinnen. Gemeenten kwamen voor grote
lasten te staan. Niet alle plannen konden de goedkeuring van het Rijk
wegdragen. De Noodwoningwet van 1918 beoogde een en ander te regu
leren. Het Rijk zou negentig procent van de bouwkosten van lichte, een
voudige noodwoningen op zich nemen, maar dan moesten het wel een
gezinswoningen zijn.
Het Haarlemse college stelde vast dat het moest terugkomen op haar
eerdere besluit geen losstaande houten noodwoningen neer te zetten. De
eerste vijf noodwoningen kocht de Dienst Openbare Werken voor 3000
-108- gulden per stuk met een plattegrond, die door de hoofdinspecteur van de
volksgezondheid was goedgekeurd. De huisjes die in de zes jaar daarna
gebouwd zouden gaan worden, waren van eigen ontwerp. Het Rijk wilde
eengezinswoningen, en die kreeg het. Ze hadden een puntdak met echte
dakpannen. De vloeroppervlakte was 42 m2. Daarin had men naast de
woonkamer drie slaapkamers weten te krijgen: een ouderslaapkamer en
twee kinderslaapkamers, waarin twee ledikanten pasten. In het portaal
tje vond men nog plaats voor een wc, een aanrechtje en een kachel.
Paleisjes, werden ze jaren later in de raad nog genoemd, paleisjes verge
leken met de krotten waaruit de bewoners kwamen. Vele tientallen zou
den er in Haarlem worden neergezet.
Voor het zover was, nam de woningnood explosief toe. Sommige
gezinnen betrokken daarom een woonwagen of -boot, andere trokken in
bij familie of bekenden of vonden onderdak in een goedkoop volksloge-
a JIM l-ulUli^ Li
:iii 51
Bouwtekening van een noodwoning, 1921.
(avk, Gemeentearchief Haarlem)
Haerlem Jaarboek 2002
a
D "i