ment. Allerlei daarvoor niet bestemde gebouwen en gebouwtjes werden
tot woonruimte omgevormd, of men nam genoegen met de opvang van
het Leger des Heils, bestemd voor zwervers. Toen het plan voor de ver
bouwing van de school bekend werd, kwam er dan ook een stroom ver
zoeken om huisvesting op gang.
De gemeente werd daarmee geconfronteerd met een andere taak waar
mee ze zich nog nooit had beziggehouden: woonruimteverdeling. Daar
was nog geen ambtenaar voor, laat staan een loket. De eerste verzoeken
zullen voor een deel mondeling zijn gedaan, waardoor ze nauwelijks spo
ren in de archieven hebben achtergelaten. Wat later kwam er enige regu- -109-
lering: men diende zich te wenden tot de directeur van bwtz, schriftelijk,
maar in de praktijk kwam van dit laatste niet altijd wat terecht. Directeur
ICruyf ontving tientallen schriftelijke verzoeken, die bewaard zijn geble
ven en enig licht verschaffen op de woonomstandigheden van de verzoe
kers. Voor de periode van begin mei tot 22 juli 1919 telde hij daarnaast 156
mondelinge aanvragen.
Dakloos
Al op 10 december 1917 kwam het eerste schriftelijke verzoek om toela
ting tot de verbouwde school. Het was van de hand van de voorzitter van
de Haarlemse padvinders: in het clubgebouw was gezin B. onderge
bracht. Dat gezin had weliswaar huurschuld, maar in de krant had niet
gestaan dat dat een beletsel was. Dat was het wel, maar op speciaal ver
zoek van de burgemeester kreeg gezin B. een noodwoning toegewezen.
Drie weken later arriveerde het tweede verzoek, en vanaf dat moment
kwam er een stortvloed op gang, die de komende twee jaar niet zou stop
pen. Het ene gezin woonde in bij een bekende, en had maar één kamer.
Vrouwen vonden met hun kinderen onderdak bij hun ouders, maar hun
mannen moesten op straat blijven. Gezinnen waren beland in een volks
logement, bestemd voor zwervers, en niet geschikt voor kinderen. Soms
woonde men in een afbraakpand zonder verwarming of zo lek, dat je er
eigenlijk niet kon blijven. Een anonieme 'philantrope' richtte zich tot de
gemeente om te wijzen op de onhoudbare toestand van een gezin, dat in
een paardenstal verbleef. Ambtenaren, overgeplaatst van elders, vroegen
om een wooneenheid, zodat ze hun pensionkamertje konden verlaten.
Politieagenten, belastingcommiezen, een gevangenbewaarder, die werk
hadden gevonden in Haarlem of net waren getrouwd, dienden een ver
zoek in. De pasgetrouwden kwamen meestal niet aan bod, tenzij ze op
korte termijn een groot gezin konden garanderen, zoals een ambtenaar
jolig bij een verzoek aantekende.
THEO KENTIE