nam sterk toe, hoewel nooit tot de omvang die Brongersma en psychia
ter Zuithoff, de adviseur van het ministerie van Maatschappelijk Werk,
wensten. Er was in de ogen van deze laatste toch minstens één maat
schappelijk werkster per twintig gezinnen nodig, en nog meer gezinsver
zorgsters, waarvan er in 1957 slechts zeven door de gezinszorginstellingen
bij de stichting gedetacheerd waren.
Op 1 december 1956 was buurthuis De Brug gereedgekomen, niet
genoemd naar de Prinsenbrug, want die was nog niet gebouwd, maar
omdat het buurthuis de kloof naar de 'normale' maatschappij wilde over
bruggen. Er was geen grote zaal, zodat voor grote bijeenkomsten de
Droste-kantine gebruikt werd. Wel was er ruimte voor een depot van de
bibliotheek, waardoor de Stichting het leesgedrag van de bewoners kon
bijhouden en hield het consultatiebureau er spreekuur. Ook huisvestte
het twee 'dreumesgroepjes', een voor de katholieke en een voor de ove
rige peuters.
Deze crèche was er niet zozeer om de moeders te ontlasten, 'want dat
zou maar al te veel tegemoetkomen aan sommiger gemakzucht', maar om
moeders die overbelast dreigden te worden, de gelegenheid te geven 'hun
huishouden te beredderen' en om te voorkomen, 'dat de onmaatschap
pelijkheid zich als een erfelijke ziekte voortplant'. Er was dan ook een
indicatie van een maatschappelijk werkster nodig. Vanaf het begin werd
het peuterwerk wetenschappelijk begeleid. Daarvoor werd in 1957 een
nog niet afgestudeerde psycholoog aangetrokken. In 1962 waren er twee
adviseurs, een arts en een pedagoge, Annemarie Grewel.
De kern van het werk werd echter uitgevoerd door de maatschappe
lijk werkers. Zij dienden het leven van de bewoners te registreren en er
aan te sleutelen, totdat ze promotie konden maken naar een andere
buurt. Zij voerden de dagelijkse strijd tegen 'onwil en onmacht, tegen
apathie, luiheid, onverschilligheid en nodeloze werkloosheid, tegen ver
waarlozing in alle vormen', noteerde Brongersma. Ze deden dat door
spreekuren, huisbezoeken, contacten met andere instellingen, het leiden
van 'moederclubjes' en het geven van 'spaartrainingen'. Hun commando
post lag midden in het wijkje, een voordeel, want buurtbewoners kwa
men er makkelijk binnen 'de een voor de telefoon, de ander om een naai
machine te lenen, de meesten om onder vier ogen hun hart te kunnen uit
storten en even los te komen van hun dagelijkse beslommeringen'. Een
ex-werknemer sprak later van de 'fietspompmethode'.
Officieel was de basis vrijwilligheid, maar de stichting had een geheim
gehouden maar doorslaggevende stem in de toewijzing van woningen en
de 'uitplaatsing' van gezinnen, ook van gezinnen waarmee de Stichting
geen contacten had. Bij het werk was 'zelfbeslissing' het uitgangspunt,
maar dwang werd niet uitgesloten.
Haerlem Jaarboek 2002