zomers om zes uur op, heb dan dienst tot elf uur en voel mij dan in
den namiddag weinig geschikt tot werken. Gewoonlijk is er ook
's middags dienst en tusschen 1 Juli en 15 September geregeld iederen
avond. In de zomermaanden komt er dan ook gemeenlijk weinig van
werken bij mij in. Concipiëeren doe ik dan echter des te meer; ik
verzamel den wintervoorraad; deed ik dat niet, mijn krekelnatuur
zou mij parten spelen. Maar in den winter, dan geef ik 'em van
laken, hoor! Van achten tot tweeën zit ik in mijn schrijfcel, een
hoogst eenvoudig, maar gezellig vertrek, waar ik op den dag bureau
houdt met mijn sergeant-majoor." - En toen ik mijne verwondering
over zooveel werklust te kennen gaf, hervatte hij: "Ik durf zeggen,
dat er vrij veel wilskracht toe behoort, maar te werken, veel en gere
geld te werken, kerel, als je eenmaal die liefhebberij onder de knie
hebt, dan is het eene kostelijke liefhebberij, onbetaalbaar zelfs, want
die brengt je tevredenheid en geluk.'"
Smit Kleine nam zich voor zijn medeHaarlemmer van geboorte over vijf
tien jaar, als hij zestig werd, te huldigen. Chappuis zou dan 'zeker zijn
honderdste boek de wereld hebben ingezonden en misschien ook gene
raal zijn.' De ene noch de andere verwachting kwam uit. Stel je ook voor:
een Nederlandse generaal die romans schrijft. Van die huldiging kwam
ook niets. Wèl wijdde Smit Kleine in 1906 enkele woorden in Den
Gulden Winckel aan het verscheiden van Chappuis.
-
Herman Theodore Chappuis. Uitsnede uit een
karikatuur getekend door W.J.H. Muiier in 1895.
(uit Haerlem Jaarboek 1979)
N.M.
Haerlem Jaarboek 2004