Een Rooms-katholieke kunstenaars
familie in Haarlem
en hun kerkelijke opdrachten
De Reformatie en de Tachtigjarige Oorlog hadden grote gevolgen
voor de rooms-katholieke kerk in de Noordelijke Nederlanden. Na
de Alteratie viel de bestuurlijke organisatie van het aartsbisdom
Utrecht uiteen. Alleen in Haarlem overleefde het in 1561 ter onder
steuning van de eerste bisschop van Haarlem opgerichte kapittel de
Alteratie. Dit kapittel, dat de taken van bisschop Govert van Mierlo
waargenomen had na diens vertrek in 1578, bleef nieuwe kanunni
ken benoemen en nam het kerkelijk gezag over in het daarna ont
stane vacuüm. De zielszorg was één van de belangrijkste taken en
al spoedig werden maatregelen genomen om de aanwas van nieuwe
priesters te garanderen en te zorgen voor een goede priesteroplei
ding.
Het Begijnhof in Haarlem bleef vrijwel intact, omdat vele begij
nen hun huis in privé eigendom hadden. Zij konden daardoor niet
verplicht worden om hun bezit - zoals bij andere kerkelijke bezit
tingen binnen de stadsgrenzen - aan het stadsbestuur over te dra
gen. Hoewel het koor van de Begijnenkapel vanaf 1590 ter beschik
king was gesteld aan de Waalse gemeente, ging de uitoefening van
de rooms-katholieke eredienst gewoon door op het Begijnhof. De
begijnen kwamen voortaan bijeen in een aan de heilige Begga
gewijd kapelletje in een woonhuis aan de noordzijde van het
Begijnhof. Het pastoraat werd ondergronds voortgezet.1» Even ver
derop, aan de overkant van de Bakenessergracht, ontstond een
tweede belangrijke Rooms-katholieke kerk. Daar werd in het huis
en de brouwerij van de familie Cousebant een schuilkerk ingericht
die de naam St. Bernardus in de Hoek kreeg. Nicolaes Wiggertsz
Cousebant was daarvan de eerste pastoor. Deze kerk ging een
hoofdrol spelen en het kapittel kreeg daar zijn zetel. Het stadsbe
stuur kon daar weinig tegen ondernemen. Zolang de rooms-katho
lieke geloofsbeleving niet openbaar plaats vond en er geen beke-
PIETER BIESBOER
JAARBOEK HAERLEM 2007