den, was Lieste als Commissaris ijverig bezig.29' Tot de goede smaak die
bij het decoratief is in het oog gehouden, heeft hij veel toegebragt; en
het bleek dat men in hem eene zeer goede keuze had gedaan, maar ter
wijl de andere Commissarissen zich heen en weder spoedden, zag men
Lieste onder zijne werkzaamheden niet zelden in eene dikke jas gedo
ken vermoeid nederzitten met zigtbare blijken van afmatting op zijn
gelaat. Het natuurschoon vertoonde zich in zijn rijksten bloei, maar
hij, wien de natuur zoo vaak had bezield, kwijnde zigtbaar. Vóór het
einde der feestelijke vreugde was hier beneden de zon voor hem reeds
ondergegaan.
Sedert twee jaren was het echtelijk geluk zijn deel geweest. Op den
15 Julij 1859 trad hij in het huwelijk met Johanna Cornelia Burman en
mogt zich een jaar later in het bezit van een telg verheugen, doch het
was hem niet vergund het huisselijk leven lang te mogen genieten.
Korten tijd nadat hij in 1861 twee stukken op de Haagsche Tentoonstel
ling had gebragt, werd hij door het geweld der ziekte overmand en den
25 Julij 1861 blies hij alhier in 44 jarigen ouderdom den laatsten adem
uit, zonder de vreugde te hebben gesmaakt om zijn tweede telg, in Ja
nuary 1862 geboren, in zijne armen te drukken.30'
Toen zijn stoffelijk overschot 4 dagen later in de groeve werd neder-
gelaten, stonden nevens zijne familie betrekkingen eenige kunstbroe
ders en kunstvrienden om zijn graf geschaard. De oudste daar aanwe
zige kunstbroeder Jan Adam Kruseman31', de eerste die hem weinige
maanden later is gevolgd, sprak toen in zijne grafrede deze merk
waardige woorden: "Wij brengen een onzer naar zijne laatste rust
plaats waar nog weinig tijds geleden waardige leden van den kring
hem zijn voorgegaan. Broeders, wie van ons zal nu de eerste zijn? Zoo
wij dan één wensch te koesteren hebben, hetzij die, om eene nagedach
tenis achter te laten als die van onzen ontslapenen vriend Lieste, wiens
schoonste lof is: hij was een edel mensch."
Die uitspraak beaamden allen die er om heen stonden. Lieste had
een wel geplaatst hart. Van hetgeen hij voor zijne ouders en betrekkin
gen geweest is, moge geen lofbazuin worden gestoken, het goede ver
liest echter niets van zijne waarde, omdat het in stilte is verrigt. Zijn
zuivere schoonheidszin openbaarde zich in zijne gesprekken, die altijd
leerzaam waren voor hem, die streeft naar hetgeen liefelijk is en wei-
luidt. Hij was een waardige beoefenaar van de toonkunst en zocht ook
daarin gaarne naar het beste en edelste. Vroeger was hij gedurende ee
nige jaren medebestuurder van het Teeken Collegie Kunst zij ons doel
JAARBOEK HAERLEM 2009