van het lager onderwijs werd herhaald. Voor jongens kon dit in de avon
duren worden gegeven, meisjes konden het in de middaguren volgen.
Die verplichting gold niet het bijzonder onderwijs: die scholen waren vrij
om dit type onderwijs wel of niet aan te bieden. Door deze verplichting
aan de gemeenten werd het aanbod in ieder geval vergroot en steeg het
leerlingenaantal. De zogenaamde Ineenschakelingscommissie uit 1910,
ingesteld om het onderwijs diepgaand te hervormen, stelde voor om het
voortgezet lager onderwijs te noemen, maar die term vond toen geen in
gang.
Uit onderzoek van het Nederlands Onderwijzers Genootschap uit 1913
bleek dat in de scholen toch vooral de vakken van het lager onderwijs wer
den gegeven. Beroepsgerichte en zogenaamde mulovakken werden zeer
beperkt aangeboden. Gemeenten vulden het onderwijs op zeer uiteenlo
pende wijze in. Dat kwam door de vrijheden die de Wet bood. In sommi
ge gemeenten duurde de cursus één, in andere drie jaar. Veel gemeenten
hielden zich aan het minimumaantal uren van 96 maar er waren er ook
waar 144 uur onderwijs op jaarbasis werd gegeven.26'
Wel nam het aantal leerlingen in 1919 flink toe nadat bepaald was dat
de schoolhoofden in het lager onderwijs een bedrag van 11,80 ontvingen
voor elk uur dat in de week herhalingsonderwijs werd gegeven. De Wet op
het lager onderwijs uit 1920 noemde het herhalingsonderwijs weer ver
volgonderwijs. Dit stierf in 1940 een zachte dood door concurrentie van
andere schooltypen en daarmee werd het herhalingsonderwijs definitief
onderwijsgeschiedenis.27'
Conclusie
De pogingen van de Haarlemse plaatselijke schoolcommissie weerspie
gelen de problematiek die zich voordeed op landelijk niveau. Zij laten
in een kort tijdsbestek zien waar plaatselijke bestuurders mee te maken
kregen die pogingen ondernamen om door middel van avondonderwijs
verbetering te brengen in hun persoonlijke omstandigheden van de jon
geren, die vroegtijdig de lagere school hadden verlaten. Het herhalings
onderwijs werd in kwaliteit en omvang telkens bedreigd door school
uitval en gedragsproblematiek van jonge leerlingen die na werktijd in
de avond onderwijs gingen volgen. De nationale politiek bood slechts
een beperkte ondersteuning. Zij stelde aan het einde van de negentiende
eeuw de leerplicht voor alle kinderen voorop. Zij zag hierin meer moge
lijkheden om verbeteringen in het onderwijs en daarmee in de levensom-
HAERLEM JAARBOEK 2010