Brieven
In het 'Nederlands Muziek Instituut' te Den Haag bevindt zich een inte
ressante brief over het ontstaan van het schilderij. Het gaat om een brief
van Paap vanuit Parijs aan Bomans, die is gedateerd 3 januari 1950:
'Beste Godfried. Op de vooravond van ons vertrek uit Parijs, waar we
een paar prettige weken doorbrachten (de groeten van de Dunens
kom ik je een plan voorleggen. Ik ontmoette hier een jonge Hollandse
schilder, die me heel begaafd lijkt. Tot nu toe werkte hij alleen in het
buitenland als portrettist, maar hij wil nu in Holland ook eens aan
het werk. Hij brengt ons morgen in zijn auto naar huis en wil dan een
paar weken in ons land blijven. Zijn voorstel luidt, een groepsportret
van de Rijnlandse Academie te maken. Voor jou, Jan en Harry zijn
hier geen financiële consequenties aan verbonden, alleen de bereid
heid, om een paar keer te poseren niet stilzitten). Ik zou het erg
prettig vinden, wanneer jullie tot de "vereeuwiging" van de R.A., in
eerbied rond de President geschaard, willen meewerken. We hoeven
niet alle vier tesamen te poseren, maar vóór hij begint te werken, zou
hij wel graag ons vieren bij elkaar zien. Zou dat in Haarlem misschien
spoedig na zondag a.s. te regelen zijn? En zouden jij en Pietsie [mevr.
Bomans-Verscheure] bereid zijn, de schilder, v.d. Molengraft heet hij,
te logeren als hij voor dit werk in Haarlem moet zijn? Hij is een aar
dige, rustige jongen, die je de oren niet van het hoofd praat. Hij werkt
flink door. In Parijs maakte hij in enkele dagen een prachtig portret
van de jongetjes [onleesbaar]. Ik lig op bed te schrijven, met bijna
dichtvallende ogen. Ik bel wel even op als ik weer in Holland ben. Dan
praten we er nog even over. Hartelijke groeten, en de beste wensen
voor het nieuwe jaar, ook voor Pietsie en van Annie, je vr. Wouter'.6'
Was Van den Molengraft nu werkelijk de initiatiefnemer van dit portret
(zoals deze brief vermeldt), of heeft Paap hem dit gesuggereerd (zoals de
schilder zich meent te herinneren)? Het lijkt aannemelijk dat Paap graag
een portret van dit clubje wilde hebben. Dat hij een bijzondere relatie tot
dit werk moet hebben gehad, blijkt in elk geval uit het feit dat hij als eni
ge van de vier heren het schilderij uitkijkt, naar de beschouwer toe. Dit
is een oude schilderkunstige ingreep om een bepaalde persoon in een
voorstelling er uit te laten springen: veelal de maker, maar in dit geval dan
waarschijnlijk de opdrachtgever.
ANTOON ERFTEMEIJER