heden van verschillende nationaliteiten. De Spanjaarden waren onder
gebracht in vier tercio's: die van Lombardije, Napels, Sicilië en het tercio
van Vlaanderen. Een tercio telde to a 12 kapiteins, waar onze briefschrij
ver er dus een van was. Mogelijk behoorde hij tot het tercio van Sicilië dat
onder leiding stond van maestre de campo Julian Romero.11' In zijn brieven
noemt de kapitein Julian Romero een aantal malen, en altijd met respect
en genegenheid. Indien de kapitein inderdaad tot de officieren van Rome
ro behoorde, dan was hij gelegerd in het Leprozenhuis, het huidige Dol-
huys aan de Schotersingel.
De kapitein geeft maar weinig informatie over zichzelf. Uit zijn brie
ven is wel op te maken dat hij ongeveer vijftig jaar was en dat hij een lange
carrière als officier achter de rug had. Op 21 januari 1573 schrijft hij: 'ik
ben al twintig jaar kapitein en heb behoorlijk wat ervaring met het oor
logsbedrijf, ik zou er een boek over kunnen schrijven'. Uit een brief van
5 februari 1573 vernemen we dat hij Julian Romero al vierentwintig jaar
kent en even zoveel jaren met hem omgaat. Julian Romero was in 1573 vijf
envijftig jaar oud; gevoegd bij het feit dat een kapitein in het Spaanse le
ger destijds minimaal dertig jaar was, zal onze kapitein in 1573 inderdaad
een vijftiger geweest zijn.
In de beginjaren van de Opstand behoorden veel Spaanse officieren tot
de adel, vaak tot de lagere adel of de verarmde landadel. Ook telde het le
ger soldaten van aanzienlijke komaf, de zogenaamde soldadosparticulares.
Deze edellieden kwamen in dienst als gewoon soldaat met de bedoeling
op den duur op te klimmen naar een hogere rang. Zij hadden een goede
opleiding genoten en waren geletterd. Ook de kapitein was een geletterd
man en komt naar voren als een intelligente observator met een scherpe,
soms venijnige pen. Hij kan hiermee beschouwd worden als een man van
de pen en het zwaard, een combinatie van talenten die men wel meer aan
trof bij officieren van het Spaanse leger. De kapitein kende zijn collega
officieren bij naam en had toegang tot de wandelgangen van het hoofd
kwartier in het huis ter Kleef.
De kapitein als schrijver
Uit de correspondentie rijst het beeld op van een mens van vlees en bloed,
zij het met vage contouren. Hij is betrokken bij het wel en wee van zijn
landgenoten, verheugt zich als een zwaargewonde weer opknapt en is
verdrietig als een belangrijk heer bezwijkt aan zijn verwondingen. Ook
het lot van de gewone soldaat laat hem niet onberoerd: 'Degenen die het
BARBARA KOOIJ