Jubals naem moet zijn gesongen, Jubals roem moet zijn gespeelt.
Maer en wilt oock niet vergeten Die u tot dees vreugde nood,
Die u uwe plicht doet weten, Sonder hem was Jubal dood,
d'Eer komt toe, soo 't d'Oude noemen, Aen den geenen diese deê,
d'Eerste Sang laet Jubal roemen, En de toe-sang, Padbrué.'
De Groot kan rechtstreeks door Padbrué zijn benaderd of via Westerbaen,
die, zoals we zagen, Padbrué persoonlijk kende, misschien ook door Cats
of Barlaeus, die beiden aan het eerste boek hun medewerking hadden ver
leend. Het gedicht stelt Padbrué vrijwel op gelijk plan met Jubal. Het ligt
voor de hand dat het als eerste geplaatst is om het lovend karakter ervan
en ongetwijfeld ook vanwege het aanzien van de alom gerespecteerde
advocaat en rechtsgeleerde de Groot. Ook in andere bijdragen wordt Pad
brué uitbundig bewierookt en afgeschilderd als een 'kloeke Geest', in wie
een 'rijck Vernuft' aan 'Konst' is gepaard, die 'niet behoeft aen yement
oyt te wijken'. Zo loopt ook de veelzijdig getalenteerde de Braij over van
bewondering: 'Maar liever zwijgh, ghy Heliconen; Laat Phebus Padbrué
zelfs kronen.' Deze fraai verwoorde éloge heeft veel weg van een vrien
dendienst, maar daarmee is nog niet gezegd dat de Braij in werkelijkheid
geen grote achting voor de composities heeft gehad.
Tenslotte doet ook een zekere Dr. Westerlo, ook wel Westerloüs ge
noemd, een dichterlijke duit in het zakje. Hij was een van de weinige art
sen in Haarlem en volgens Schrevelius17' 'een man van geswindt oordeel
ende een treffelijck Politiijck ende en geen ongelukkig Poëet daarinne hy
nu teghenwoordigh sijn lust schept'. Hij is door Frans Hals vereeuwigd
als een der regenten van het Oude Mannenhuis, van welk college hij van
1662 tot 1665 deel uit maakte. Jammer genoeg zijn de afgebeelde figuren
niet individueel beschreven.
Voor deze tweede bundel heeft Barlaeus wederom een 'laudatio'ge-
schreven. Kennelijk had hij de eerste opdracht in 1640 met plezier uit
gevoerd en werkte hij graag mee aan een vervolg. Verderop in de bundel
komen we het gedicht weer tegen, nu getoonzet door Padbrué. De com
ponist zal deze fraaie bijdrage extra hebben willen benadrukken door de
tekst ervan apart af te drukken. De laatste anonieme niet-getoonzette bij
drage spreekt van De 'Hoogh begaefde geest' van Padbrué die 'De waer-
heyt van een saeck, die voormaels duister scheen' aan het licht gebracht
heeft door 'geleerden op te wecken' om Jubal, door 'Godes Majesteyt' ge
stuurd, in ere te herstellen. Padbrué, net vijftig jaar, was in het zenit van
zijn roem.
AAGJE PABBRUWE