Het ligt voor de hand dat dit een vocaal werk met basso continuo of met
een instrumentaal ensemble is geweest. Misschien heeft Padbrué de tekst
zelf geschreven, misschien ook is daarvoor het Gedicht ende Gesang op de
Eeuwige Vrede gebruikt uit de kring van rederijkerskamer 'De Witte An-
gieren' van 5 juni 1648, gedrukt bij H. Passchiers van Wesbusch en/of een
andere tekst. Waarschijnlijk is deze compositie niet in druk verschenen.
In ieder geval is die tot op heden niet teruggevonden.
Kennelijk liep een en ander niet geheel naar wens, zo maken wij op uit
het volgende epistel:
'Gebiedende heeren: ist dat Uwe Edele mij Jaerlijcx een zeeckere
vereeringh gelieft toe te leggen zoo neem lek aen (op datter na desen
geen slordige reeckeningen meer voort koomen} een goet accoort van
Spel en Zangh te versorgen zonder eenige kosten meer te verwachten,
dit heeft mij goet gedocht ter liefde van Haerlem, ende regeerders van
dien, aen mijn Edele heeren te presenteeren; om door zoodanigh mid
del te verbeteren de fouten die door eenige onbeschofte menschen
begaen zijn
blijve t'alle tijden
E: Gebiedende heeren
U:E: aller verplichte
Cornelis Patbrué'
Uit een derde, deels vernietigde, brief betreffende deze kwestie blijkt dat
de componist zich buitengewoon heeft opgewonden over de genoemde
facturen van 'Musicijns buiten Stadt', van wie hij niet kan 'bedencken
waer hunne zinnen zijn geweest doen se zulcken slordigen reeckeningh
in stelde.' 'Maer Eilacij', zo verzucht hij, 'daer zijnder van zulcken slagh
bij dosijnen.' Niets nieuws onder de zon dus.
De Haarlem zo toegewijde musicus en publicist Jos de Klerk heeft in
1937 een cantate geschreven, mede op een van Padbrué's huwelijks-Pava
ne en Gaillarde paren geïnspireerd: Zo zong de Gouden Eeuw.
Sociale leven en financiële status
Financiële status
De Padbrué's waren zeker niet onbemiddeld. Het prominent aan de Grote
Markt gelegen ouderlijk huis vertegenwoordigde een aanzienlijke waarde.
Uit een wilsbeschikking van Thymen Jansz. weten we dat hij aan elk van
AAGJE PABBRUWE