zijn vijf kinderen zevenhonderd carolus guldens naliet. Cornelis en zijn zusters hebben in verschillende testamenten hun bezittingen vastgelegd om de gemeenschappelijke nalatenschap, waaronder onroerend goed aan de Schaggelstraat, de Lombaertsteeg en de Korte Bagijnenstraat, naar behoren te regelen.19) Zo blijkt uit de archieven dat er zes keer getesteerd is door Padbrué en zijn zusters, ongetrouwde 'jongedochteren' in 1644, 1651,1653 en 1662 en 1667). De winkel in aardewerk, die (in ieder geval) vanaf 1627 in gebruik was en waarin hij af en toe zijn zusters assisteerde, leverde ongetwijfeld gestadige inkomsten op. Nadat Padbrué stadsspeel- man af was vielen de inkomsten uit die bron weg. Toch lijkt het er niet op dat Padbrué enkel en alleen om den brode heeft gecomponeerd. Het zou trouwens een illusie zijn te veronderstellen dat een musicus van zijn composities kon leven. De erfenis van de ouders, de opbrengsten uit de winkel, het honorarium voor officiële opdrachten, het geven van lessen, de eergaven van de magistraat en het geld dat de verkoop van composi ties opleverde volstonden blijkbaar om goed van te kunnen leven. Financiële en andere perikelen Al werd hem door Vondel een 'ghenoeglick[e]' karakter toegedicht, een brave Hendrik zal de idiosyncratische vrijgezel Padbrué niet zijn geweest. Ambitieus, misschien ook wat lichtgeraakt en met een zekere trots liet hij zich gelden als een man met wie men rekening diende te houden. Ruzies in herbergen als 'Het Gulden Vlies' aan de Grote Markt of'De Doelen', het thuis van de schutterij, die hij graag frequenteerde en waartoe hem tijde lijk de toegang was ontzegd nadat hij zich had misdragen, onbetamelijk gedrag tegenover Lijsbeth Dirxdochter, de linnennaaister, geschillen met boekverkopers en 'gestadighe twist' onder de speelluiden leverden hem meer dan eens reprimandes of boetes op. Zo is er een geschil met zijn mede-stadsspeelman Arnoldus Pauli van 1633 en een ruzie met boek verkoper Thonis Jansz. in datzelfde jaar. Dat Padbrué zich nogal eens -en terecht- geschoffeerd voelde blijkt onder meer uit een proces, dat op 10 januari 1651 plaatsvond tussen hem en de Haarlemse boekverkoper Claes de Haen, waarbij de laatste gesommeerd werd de kosten van vier door hem afgenomen en doorverkochte exemplaren van 't Lof van Jubal en de Kusjes alsnog aan Padbrué (in het processtuk Patbruwe genoemd) te voldoen. De componist werd door het gerecht in het gelijk gesteld en de Haen werd 'gecondemneert de geijschte Somme mette costen te betael- len.' Padbrué liet dus niet met zich spotten. Uitsluitend belust op gelde- HAERLEM JAARBOEK 2010

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2010 | | pagina 78