Het parket stelt dat Jan het leeuwendeel van de winst opeiste op basis van de ingebrachte orders, te weten een bedrag 200.000,- Aan Gerard en Arie zou respectievelijk 80.000,- en 40.000,-. worden toebedeeld. Hoe is de Officier-Fiscaal aan deze bedragen over de winstverdeling gekomen? Jan zat in het gevang. De jaarrekeningen waren niet getekend. Dus hoe zou er sprake kunnen zijn van opeisen van een winst die niet was vast gesteld door de drie broers? Nergens in het dossier bevindt zich een do cument waaruit blijkt dat Jan zich met zijn broers tijdens zijn gevangen schap heeft verstaan over de winstverdeling. Het is niet waarschijnlijk dat hij het lijstje kende, laat staan zijn goedkeuring er aan gaf. Het zou slechts een denkbeeldig lijstje kunnen zijn om de Procureur- Fiscaal een beeld te geven van de omvang en het profijt van de collabora tie. Hoe dan ook, het bedrag van 200.000,- kan niet slaan op de winst uit Duitse orders. Volgens de accountantsgegevens was dat lager en bedroeg zoals hierboven vermeld 177.580,- Dit is het onverdeelde bedrag. Niet aannemelijk is dat de broers inmiddels om principiële redenen dit be drag aan hun broer lieten, gezien hun gretigheid direct na de oorlog om hun aandeel binnen te halen. Maar van dat feit had niemand de Officier- Fiscaal in kennis gesteld. Arie en Gerard hadden er geen belang bij dit te melden. Jan hield zijn mond omdat hij dacht op die manier sneller uit de gevangenis te komen. De Officier-Fiscaal beklemtoont in zijn schrijven dat Jan in de verho ren had gezegd dat hij alle werkzaamheden vrijwillig had verricht en geen beroep had gedaan op dwang door de bezetter. Overigens is de Officier- Fiscaal van mening dat Jan slechts een middelgrote collaborateur is. Dit feit en ook de constatering van de kamparts dat de medische situatie van Jan zeer zorgelijk is brengt hem er toe de Procureur-Fiscaal te verzoeken de gevangene in vrijheid te stellen. Deze heeft inmiddels naar zijn me ning wel lang genoeg vastgezeten. Boers laat dit vergezeld gaan met de aantekening dat hij Jan maar een minderwaardig persoon vindt voor wie hij geen enkel sympathie kan opbrengen. Een opmerkelijke, juridisch niet relevante uitlating. Blijkbaar was de kwalificatie in de na-oorlogse context nodig om te vermijden dat het pleidooi voor invrijheidstelling zou zijn ingegeven door sympathie voor de betrokkene. De Procureur-Fiscaal gaf gehoor aan het verzoek van Boers en Jan ver liet een zevental weken na de brief van de Officier-Fiscaal op 21 september 1946 de gevangenis. Het betrof een voorwaardelijke invrijheidstelling. Er werd geen officiële aanklacht ingediend door de Officier-Fiscaal. Er was HAERLEM JAARBOEK 2012

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2012 | | pagina 154