Het eerste teken is een brief uit november 1949 van A.W. Kersteman, de inspecteur van het Rijksbureau voor Ijzer en Staal die in het najaar van 1942 (zie hierboven) bij het bedrijf kwam en de directie op het hart bond voor Duitse orders te zorgen om sluiting of inschakeling in het oorlogs apparaat te voorkomen. Onder ede wilde hij verklaren dat hij die aanbeve ling deed '...opdat het bedrijf gedekt zou zijn als er controleurs kwamen. Met de Duitse opdrachten kon gesaboteerd worden en Nederlandse or ders uitgevoerd...' Diezelfde maand - respectievelijk 4 en 5 november 1949 - ontving Jan Ruigrok een tweetal brieven van werknemers die hij uit Duitse handen had weten te houden. Beide brieven komen in inhoud en strekking over een. In één daarvan stelt A.G.A. Brij dat: ten eerste 23/6-43 te zijn opgepakt en ingesloten in de Smedestr. cel van politiebureau door de Duitse politie, om te worden getrans porteerd naar Duitsland, door toedoen van J.C.R dezelfde avond reeds vrij was, voor een week uitstel, de dag daarop de geheele dag samen met J.C.R. in de weer ben geweest voor een vrijstelling, wat ons de 26/6-1943 mocht gelukken... ten 2de dat ondergetekende nooit voor de D. weermacht heeft gewerkt, en daar ook nooit door boven bedoelde heer toe is gedwongen of aangemoedigd....ten 3de de laatste 3 maan den voor het einde van de oorlog wegens de oppikkerij niet meer heeft gewerkt, maar toch 't loon heeft doorbetaald gekregen...'. Was getekend A.G.A. Brij. Weer verstrijkt enige tijd, die Ruigrok heeft gebruikt voor het vinden van juridische ondersteuning. In juni 1951 blijkt dat hij de advocate Gerda Veth bereid heeft gevonden hem bij te staan. In een brief van 18 juni 1951 aan Mr.L.W.M.M. Drabbe, Officier van Justitie bij de Bijzondere Strafka mer van de Arrondissements-Rechtbank in Amsterdam, voert zij een pleidooi om de opgelegde boete fiscaal via het bedrijf te laten lopen. Te vens verzoekt zij dat de ontzegging voor 10 jaar uit de burgerschapsrech ten wordt teniet gedaan. De onderbouwing van dit pleidooi is zodanig ge detailleerd dat de brief ook gelezen kan worden als een uitlokking van een revisie van de hele rechtsgang en heroverweging van de onschuld van de broers Arie en Gerard. In de brief wijst zij op de rol van de broers die Jan de verantwoordelijk heid in de schoenen schoven maar wel hun deel van de oorlogswinst wil den opstrijken, het veelal gedwongen karakter van de economische col- JOOP RAMONDT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2012 | | pagina 157