door kunnen we in een aantal gevallen lezen hoe de schepenen tot een
oordeel kwamen na 'ondersoeck dat sij dair off gedaen hebben', of 'dair
sy goeden tuuch off gehoirt hebben' en formuleringen van gelijke strek
king.28' Dit betekent dat de al in 1245 veronderstelde 'schepenwaarheid' in
de vijftiende eeuw een normaal onderdeel van een strafproces kon zijn,
en dat niet alleen de schout hier het initiatief had. Ook een scherpe exa-
minatie kon op last van de schepenen worden uitgevoerd om informatie
of een bekentenis te krijgen.29'
Straffen: de bronnen
Wat we weten over middeleeuws strafrecht is in de eerste plaats afkom
stig uit de z.g. normatieve bronnen. Dit zijn stadsrechten, landsrechten,
rechts- en keurboeken van stadsbesturen en ordonnanties ('placaeten')
van gewestelijke overheden. Daarin staan misdrijven beschreven met de
bijbehorende straf, of met de mededeling dat er gestraft zal worden door
het gerecht. In onze moderne ogen zijn het vaak onsystematische verza
melingen van soms zeer oude rechtspraktijken, in de loop van vele ge
neraties aangevuld met allerlei noodzakelijk geachte toevoegingen. De
Haarlemse keurboeken zijn er typische voorbeelden van. Ze zijn vooral
van belang omdat men er uit afleiden kan wat in een bepaalde periode als
normoverschrijdend beschouwd werd, en welke sancties daarvoor gepast
waren. Voor inzicht in de werkelijkheid van de strafrechtspleging hebben
ze een beperkte waarde.
Na het stadsrecht zijn de oudste bronnen met strafrechtelijke infor
matie de afrekeningen van de Haarlemse schouten. Deze liggen niet in
de Jansstraat maar in het Nationaal Archief te Den Haag. Daar horen ze
ook thuis omdat ze ooit door klerken van het Haagse hof van de graaf zijn
opgeschreven. De schout legde daarin verantwoording af voor de inkom
sten en uitgaven die samenhingen met zijn functie van gerechtsofficier.
Dus alle boeten die waren opgelegd en toekwamen aan de graaf en/of de
schout, en opbrengsten uit confiscaties die de schout geïnd had, binnen
een ambtstermijn, werden genoteerd. Vervolgens waren er de uitgaven
die de schout bij de graaf kon declareren. Die bestonden uit kosten ge
maakt bij arrestatie, onderzoek en de uitvoering van lijf- en doodstraffen.
Vooral de oudste rekeningen laten zien dat het beheer van geldstro
men, hoe bescheiden ook, het hoofddoel was. Daarom zijn de overtreders
en misdadigers meestal anoniem en wordt de misdaad vaak niet eens ver
meld. Maar al in de laatste decennia van de vijftiende eeuw wordt de in-
MAARTEN MÜLLER