roman gekwetst voelde, vooral omdat het overige weinig kompensatie bood. Herhaaldelijk heeft Huet zich verbaasd getoond over de reakties op zijn schrijverij. Jan en Annie Romein zoeken het antwoord op die wat naïef lijkende verbazing "in de denk-verbeeldingsmoed, die zich door geen ge dachte aan een publiek laat beïnvloeden". Deze "denkmoed" zien de Romeins als "de motor van alle veroveringen in het rijk van de geest". Maar, voegen zij er aan toe, "wie die gave bezit en wie er zo mee woe kert als Huet gedaan heeft, moet afstand doen van het verlangen in on gestoorde vrede met zijn medemensen te leven" doordat hij, zelf gepakt door de overtuigingskracht van het eigen woord, door zijn psychologisch inzicht in de steek gelaten wordt, waar het er om gaat de uitwerking van dat woord op anderen te peilen". WAAKZAAMHEID Huet had het ongeluk als Europees denkend mens te leven in een land, dat zich in meerderheid van "vreemde smetten vrij" wenste te houden en dat meende, dat die mogelijkheid in een moderne wereld ongestraft te realiseren was. Voor hem had de wetenschap der 19e eeuw een eind ge maakt aan het Christelijk geloof, zodat het houvast in de openbarings gedachte was komen te vervallen. Met dat verlies van dit bovenaards houvast waren absolute zekerheden uit zijn leven verdwenen en was hij komen te verkeren in de positie van de wetenschapsmens, die bereid is de theorie-van-het-ogenblik te herzien, als zich een verschijnsel voor doet, dat niet met behulp van de geldende opvattingen verklaard kan worden. Een dergelijke situatie vergt waakzaamheid en moet op gelovi gen en geestelijk inerte personen de indruk maken van rusteloosheid en stuurloosheid. Dat Huet zich van deze situatie bewust was, blijkt uit een brief aan Potgieter, aan wie hij de redenen van zijn omstreden gang naar Indië duidelijk trachtte te maken. "In andere personen", zo schrijft hij, "is het misschien verdiensteliik levenslang getrouw te blijven aan de inzigten in wetenschap of staatkunde, welke zij hunne beginselen noemen. In mij zou dat geen verdienste zijn, maar een gebrek. Want ik hecht zoo weinig waarde aan de eene meening boven de andere, beider verschil is in mijne achting zoo betrekkelijk, dat een geringe aanleiding voldoen de is om mij de eene boven de andere te doen verkiezen. Doch tevens ge voel ik, dat, welke meening men ook toegedaan is, men zich daarvoor desnoods alles behoort te getroosten". Niet alleen voor wetenschap en politiek, ook ten aanzien van het ge loof distancieerde hij zich van de dogmatiek, want in Katholicisme en Protestantisme ziet hij gelijkelijk een streven "met macht van redenen en van gewijde of ongewijde teksten, eene van te voren vaststaande waarheid (te) verdedigen. Hetzij zij - de gelovigen v. M. - de bewijzen putten uit Aristoteles, uit Calvijn, of rechtstreeks uit den Bijbel, het is steeds om het rechtvaardigen eener gezaghebbende kerkleer te doen". ANTI - DOGMATISCHE INSTELLING Een dergelijke anti-dogmatische instelling gebiedt ons voorzichtig te zijn met de vaak gehoorde mening, dat Huet zijn literair-kritische be- 13

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1978 | | pagina 13