15
de verantwoorde zorgen der uitvoerenden. En hij komt, zich verdiepend
in de literaire historie, tot de konklusie, dat deze 17e eeuwse Prins
der Dichteren met zijn "creatieve imitatio" van Virgilius' tweede boek
der "Aenaei.s" ons niet meer vermag te boeien, en er zelfs niet in ge
slaagd is zijn eigen tijdgenoten blijvend te boeien. Hoewel Huet de ge
schiedenis in zijn betoog betrekt, en hij Vondels werkwijze karakteri
seert, zoekt hij vooral wat nü nog - voor hem - waarde heeft en wat
niet, en gaat daarmee verder dar. de historicus van professie.
In feite denkt Huet niet historisch, maar noteert hij, wat hem, mens
van een andere tijd, in dat verleden boeit of tegenstaat, daarmee meer
zijn eigen geestelijke situatie bepalend dan de historicus geoorloofd is
Het is dan ook overbodig te zeggen, dat zijn bekend cultuurhistorisch
werk "Het land van Rembrandt" in de ogen van de historicus, wiens doel
het is het verleden zo getrouw mogelijk te reconstrueren, op talrijke
punten te kort schiet. Professor Geyl somt een aantal gebreken op, als
hij schrijft: "De gedachte van een aaneenschakeling, van een ongebroken
stroom van ontwikkeling, lag buiten zijn bereik. Wat hij zocht in de ge
schiedenis, waren cultuuruitingen of sociale verhoudingen, in treffen
de voorbeelden, gedragen door markante, tevens typische persoonlijkhe
den. Maar dat alles verbinden, anders dan door generaliseringen die hij
zo weinig serieus nam, dat hij ze een volgend ogenblik door geheel te
genstrijdige vervangen kon, maar die in ieder geval niet organisch tot
zijn levendig en van de hak op de tak springend relaas behoorden - het
verbinden tot een niet enkel het oog bekorend en de verbeelding prik
kelend caleidoscopisch geheel, maar tot één dat eigen leven aannam en
de rustig overwegende lezer overtuigen kon - dat was niets voor Huet".
GEESTELIJKE ONAFHANKELIJKHEID
Geyl noemt hem dan ook "een bezoeker van het museum der geschiedenis,
die er met altijd-door opgewekte belangstelling, met nooit falend ver
mogen tot amusement, in rondgaat. Zijn commentaren zijn een lust voor
zijn bewonderend gezelschap, want hij mag een dilettant zijn en weinig
bekommerd om de samenhang van dit alles, gans niet bevreesd ook voor
eens een keer wat doorslaan of voor in tegenspraak met zichzelf komen
- hij is een levendige, een intelligente, een frisse geest. Hij ziet met
zijn eigen ogen, hij laat zich niets wijs maken (althans dat verbeeldt
hij zich, en men moet er méér van weten om op te merken, dat hij toch
tevens boordevol vooroordelen zit en zich grandioos vergissen kan)....
Deze bezoeker wandelt rond zonder veel eerbied, zonder inhibities van
conventie, zonder zich onder het wakend oog der wetenschap te voelen,
't Is enkel maar een gewoon mens van zijn tijd...."
En daarmee heeft Geyl ons nu wel duidelijk gemaakt, dat Huet niet tot
de grote historici, zelfs niet van zijn eigen tijd, gerekend mag worden.
Voor Huet was m.i. het verleden niet in de eerste plaats object van
wetenschap, zoals het dat voor Bakhuizen, van den Brink en Fruin was,
maar een traditie, waarin zijn tijdgenoten een macht aan vooroordelen
gevangen hielden. Door op dat verleden te reageren, ging hij vaak te
lijf wat hij kenmerkend achtte voor de achterlijkheid van zijn tijd. De