^"s sc^^^er Isaac van Nickelen de vensters voorbijging, pluim zwierig op de breedgerande hoed, repten steeds zich rappe meisjes over rode plavuizen van de binnenhuisjes, en, leunend op de onderdeur, keken ze hem verlangend na. De meesten van hen heeft hij geschilderd, bij binnenvallend strijklicht aan tafel bonendop- pend, of zittend op de bank van de binnenplaats, blank kapje boven blozend ge laat. Maar terwijl Isaac slechts aandacht had voor lijnen en kleuren en gedachten- loos voorbijging aan de wensen in hun ogen, duidden de meisjes elk van zijn geba ren als verhulde betuigingen van liefde. Toen dan ook het gerucht zich verspreidde, dat de schilder voor enkele honderden guldens de hofstede Dalenberg bij Kraantje Lek gekocht had, geraakten velen van hen, als bij toeval, in zijn werkplaats, vertrouwelijk pratend over huishoudelijke zaken, om hem te overtuigen van hun bedrevenheid daarin. Groot voordeel zei hij in de koop te zien en dat de plaats geschikt was voor witte moerbeziƫnbomen, zodat hij zijdewormen kon kweken, noodzakelijk voor de winning van kostbare zijde. Met de opbrengsten wilde hij de lasten betalen en sparen. Het geld, dat hij had moe ten lenen, was reeds teruggewonen door de verkoop van geboomte, dat op zijn nieuwe plaats stond. Hij bleef natuurlijk schilderen en de baten van beide bezigheden zou den hem overvloedig doen leven. Zij loofden zijn inzichten en zochten nog sterker zijn vertrouwen door met hem de kansen der hofstede te overwegen. Maar terwijl zijn mond antwoordde, zwierf zijn blik, die zij trachtten vast te houden, over hun hoofden naar iets, dat sommigen vaag vermoedden, maar nooit uitspraken. En zij bleven komen, onopvallend, heime lijk of boodschappen voorwendend, ook toen Isaac zijn behuizing overgebracht had naar de hofstede waar spade en penseel voortaan zijn dagen vulden. Een enkele maal, rustend van de arbeid, zat hij op de brede bank bij het achter raam, dat uitzag op het Volmeer en verheugde zich over de zoetheid van het buiten leven, dat voorname lieden zo gaarne zochten en waarvan een dichter gezongen hads 'k Zou dB open lucht hier voor geen kroon Noch t groen voor t Vorst'lijk purper geven. Hier woont geen felle Nijd, noch Hoon, Als in de woekerende Steden. En als hij de ogen sloot, droomde zijn verbeelding, dat tussen de groene bomen langs het meer, moe van de jacht, een slanke godin verscheen, die, boog en pijl koker afleggend, zacht het korte kleed van de schouder liet glijden. Vaag glansde haar blanke naaktheid in het water, dan verrimpelde het beeld bij de dompeling der voeten. Dan rees hij op en staande voor zijn schildersdoek bracht hij het visioen in kleuren tot werkelijkheid. Als zijn scheppingsdrang minderde, schoof hij het terzijde, zodat niemand het zien zou.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1979 | | pagina 14