18
In 1722 vertrekt het echtpaar naar Kassei voor een verblijf waarvan we de neer
slag vinden in Elizabeths gedichten. Aan deze herstelde voorspoed komt echter
een einde door de dood van de Landgraaf: diens opvolger, blijkbaar minder over
tuigd van de waarde van Koolaarts adviezen, verlaagt het salaris tot 800,-,
hetgeen armoede betekent. Voor Elizabeth wordt de toestand bepaald kritiek, als
Koolaart in 1732 overlijdt en zij moet leven van de rente van een zeer klein
kapitaaltje, dat op naam van Hester staat. Het het schrijven van gelegenheids
gedichten voor diverse Duitse Vorsten tracht zij er wat bij te verdienen, maar
veer levert dit niet op. Totaal verarmd en vergeten sterft zij op 4 juli 1736.
DE UITNOODIGING AAN MIJNE GESPEELEN (1690)
Een belangrijk deel van haar werk heeft Elizabeth geschreven op Veenberg, het
buitenplaatsje onder Bloemendaal, dat als zomerverblijf diende voor de familie
Hoofman. In verschillende gedichten staan de omgeving en de natuur daar centraal
Het bekendst is de reeds genoemde uitnodiging aan haar vriendinnen, bij welke
gelegenheid zij het verblijf ten plattelande idealiserend uitbeeldt. Het vrij
lange gedicht zit vol literaire trekjes uit het genre der hofdichten, een genre,
dat de lezer "de Soetïcheydt des Buy ten-Levens,vergheselschapt met de boucken"
doet proeven, en dat wortelt in een traditie, die tot op de Klassieke Oudheid
teruggaat. Afkeer van het drukke stadsgewoel is b.v. een vast thema in deze ver
heerlijking van het landleven. Geheel volgens de literaire mode vangt Elizabeth
haar uitnodiging dan ook aldus aan:
Gij, die met mij de weidsche pragt
En 't rusteloos gewoel veragt
Van groote en rijkbevolkte steden,
Voor land-en veldbekoorlijkheden,
Of voor 't betreen van 't groene woud
Geen hoftapijt verkiezen zoudt:
Die 't hulsel liever op wilt schikken
Het bloempjes, dan met zijden strikken,
Verlaat het Spaarne en het Y,
Gespeeltjes, laat uw geest bij mij
Een poos zig in de klaverweien
Van 't lustig Bloemendaal vermeien.