en rabbijnen zien dit streven met grote argwaan aan. Immers, bij een 'scheiding
van kerk en staat' in het joodse leven zullen zij veel van hun invloed op het
maatschappelijk leven van hun gemeenteleden verliezen en daar voelt men weinig
voor.
Het komt zover, dat een groep joden onder leiding van Mozes Salomon Asser,
Hartog de Lemon en Hermanus Leonardus Bromet besluit zich los te maken van de
oude kehilla (gemeente) en een eigen Nieuwe Gemeente, Adath Jeschurun genaamd,
te stichten.
In het voorjaar van 1797 begint men met de voorbereidingen daarvoor. In een huis
aan de Amstelstraatter hoogte van de Turfsteeg, wordt een ruimte tot bidlokaal
gewijd en het Mikwe (rituele vrouwenbad) wordt hier eveneens ondergebracht. Er
wordt een vleeshal ingericht en Isaac Abraham Graanboom wordt tot opperrabbijn
benoemd, een benoeming die hij na enige aarzeling aanvaardt. In Overveen ten
slotte wordt van de Directeuren van Middenduyn voor zeshonderd gulden een terrein
groot 'vier morgen duynland' (ruim drie hectaren) aangekocht, met een optie op
nog eens zo'n stuk grond, dat de Nieuwe Gemeente tot begraafplaats zal dienen.
Zo zijn aan alle voorwaarden, verbonden aan het stichten van een joodse gemeente,
voldaan. Later zal de Gemeente de beschikking krijgen over een eigen Synagoge
aan de Rapenburgerstraat 173, nog steeds bekend als de 'Neie Kille'.
Belangrijk is, dat de Nieuwe Gemeente zich in godsdienstig opzicht strikt heeft
gehouden aan alle voorschriften en wetten van het orthodoxe joodse geloof. Zij
verschilden daarin niet van de Oude Gemeente, maar bepleitten wel voor hun leden
vrijheid van handelen in economisch en politiek opzicht en eisten volledige
rechtsgelijkheid als Nederlands staatsburger. Waar mogelijk gebruikten zij het
Nederlands als voertaal, ter vervanging van het Hebreeuws en het Jiddisj.
Het is interessant te zien wie de voortrekkers van deze Gemeente zijn geweest -
hoe en waarom zij Isaac Graanboom, zoon van een in Amsterdam tot het Jodendom
toegetreden Zweed als hun opperrabbijn kozen en hoe hun verhouding ten opzichte
van de Oude Gemeente zich ontwikkelde. In 1808 namelijk worden de Oude en de
Nieuwe Gemeente onder druk van koning Lodewijk Napoleon weer herenigd, en houdt
de Adath Jeschurun op te bestaan. Uit de stukken blijkt, dat vele hervormingen
in bestuurlijke zin door de 'Oude Gemeente' zijn overgenomen. Er wordt zelfs wel
eens gezegd, dat in 1808 de Oude Gemeente in de Nieuwe is opgegaan
Wij beperken ons nu tot die dingen die direct met de begraafplaats te maken
hebben.
In de Rosenthaliana, de joodse bibliotheek te Amsterdam, gehuisvest in hetzelfde
gebouw als de Universiteitsbibliotheek, kwam een met de hand geschreven lijst te
voorschijn met de namen van alle tussen 1797 en 1808 overleden en in Overveen
begraven leden van de Adath Jeschurun. Precies honderd in getal, onder wie vele
doodgeboren en zeer jong gestorven kinderen, een overigens algemeen voorkomend
verschijnsel in die tijd. Van die honderd overledenen zijn alleen de indrukwek
kende graftombe van qperrabbijn Graanboom (overleden 1807) en de zerk van Clara
Cohen, huijsvrouw van Charles Lehmans (overleden 1808), nog te vinden. De andere
zerken uit die periode, voor zover zij er geweest zijn, zijn vermoedelijk in de
loop der jaren omgevallen en overwoekerd.
In 1808 verloor de begraafplaats te Overveen officieel zijn functie, maar er
wordt tot op de dag van vandaag nog steeds begraven
Uit een met de hand geschreven notulenboek van de directeuren van de Nieuwe
Gemeente uit de periode 1804-1808 weten we, dat begin 1805 besloten wordt de
begraafplaats te ommuren, nadat er melding is gemaakt van vernielingen. Jan
Scholten, meester—metselaar te Haarlem, krijgt de opdracht de werkzaamheden uit
te voeren; behalve de muur zal er ook een "barenhuyseen Pomp en een Put"
gemaakt worden, totale kosten 3.300,Timmerman E. Rijnierse uit het dorp
Overveen, die al eerder werk op het kerkhof heeft verricht voor de Nieuwe
14