Middeleeuwen De grootste invloed ging van het jonge Christendom uit, waar de godsdienst nr. 1 was. Wel werd in de kloosters veel aan wetenschap gedaan, maar daar bleef het dan bij. Een geestelijk gestoorde werd nu zeker als door 'de duivel bezeten' gezien, mede onder invloed van de kerk, die haar beweringen dat heksen en ketters gedood moesten worden met spreuken uit het Oude Testament staafde. Grote heksenvervol gingen vonden plaats. Men hoopte door openbare geseldemonstraties en uitbundige danspartijen, waarbij men elkaar visioenen opdrong, de opgetreden bezoekingen te kunnen bezweren. Op eenzelfde lijn stonden de bezweringen tegen pestepidemieën en watervloeden, die ook een bezoeking van de duivel waren. Natuurlijk werden andere oplossingen gezocht, wel weer in de kloosters, waar ook andere zieken opgenomen konden worden, naast de armen en de ouden van dagen, en natuurlijk waren er heel wat geestesgestoorden, die in hun familiekring verzorgd werden, maar vergeet de tijd niet waarin zij leefden. Volksgeneeskundigen van allerlei pluimage (chirurgijns en heelmeesters) pasten een mengeling van behandelingen toe. De academische artsen hielden zich maar heel weinig op met de waanzin. Zij waren ervan overtuigd, dat alleen de organen maar ziek konden zijn, de ziel nooit. Uit vakliteratuur kan men wel opmaken dat zij tegenover geesteszieken hun machteloosheid sterk voelden. Naast het kloostergasthuis kwamen er in de 13e eeuw ook ziekengasthuizen. De meeste daarvan wezen de geesteszieken echter af, en net als de lijders aan de andere vreselijke ziekten in die dagen (lepra, pest, cholera) kwamen ze later in aparte huizen terecht (lepra- en dolhuizen) De eerste speciale gasthuizen voor geesteszieken in ons land ontstonden rond 1450, na de terugkeer van vele kruisvaarders. Onder hen waren Reijnier van Arckel en Willem Arntz. Zij waren onder de indruk gekomen van de behandeling van geestesgestoorden in Oosterse landen, met als gevolg dat ze die in hun eigen land probeerden over te brengen. Het eerste 'dolhuys' kwam door toedoen van Reijnier van Arckel in 1442 in Den Bosch tot stand; het Willem Arntz-huis in Utrecht dateert van 1461. Het principe was, dat men in deze dolhuizen alle poorters die waanzinnig waren, "van noodwege spannen, binden en opsluiten moet" (Reijnier van Arckel) Naast geesteszieken werden hier echter ook nachtbrakers, landlopers en ketters ondergebracht. Allen ondergingen eenzelfde behandeling. Al waren de bedoelingen nog zo menslievend, de toestanden in de dolhuizen waren naar onze maatstaven onmenselijk. Omstreeks 1500 lopen de Middeleeuwen ten einde. Langzaam maar zeker kondigt zich een andere tijd aan. Niet alleen op religieus gebied (reformatie) komen er totaal nieuwe inzichten, maar ook op politiek terrein zijn er grote verande ringen. De gehele samenleving is aan 'vernieuwing' toe. wordt vervolgd mw. T. Lindeman 19

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1982 | | pagina 20