bijpassen. Daarvan kwam weinig terecht. Op zeker moment vond de diakonie dat te
bezwaarlijk worden en stuurde de roomse armen weg, in navolging van Velsen.
Ongeveer 60 jaar na stichting, in 1743, koopt de diakonie een pand om te dienen
in de plaats van het oude huis, dat toen verviel.
Blijkens de brief van 1811 dient het gereformeerde wees- of armhuis voor onderdak
van 'oude lieden en ouderloze wezen'. Regenten zijn in dat jaar Evert Rouwens
diaken, J. Groeneweg, armmeester, Jan Hendrik van Maris en Pieter de Roos.
Voorts zouden er twee regentessen zijn, die niet bij name worden genoemd.
Aan de maire wordt opgegeven wie in het huis wonen en werken: 1 onecht kind (een
te vondeling gelegd meisje), 2 verlaten kinderen (een jongen en een meisje),
5 wezen (drie jongens en twee meisjes), allen jonger dan 18 jaar. De leiding is
in handen van een vader en moeder, die als loon samen 150 gulden per jaar ont
vangen. Verder is er een wasvrouw, die 50 gulden per jaar verdient.
Uitgebreid wordt uitgelegd, dat de inkomsten verre van voldoende zijn: van de
stad (Haarlem? Tetterode enz. was een ambachtsheerlijkheid onder Haarlems be
stuur) wordt 30 gulden ontvangen, uit collecten, doodkleedgeld en bossen komt
352 gulden. Naast het loon voor vader en moeder en wasvrouw zijn er kosten voor
medische verzorging en medicijnen - 125 gulden, de onderhoudskosten per persoon
zijn 83 gulden en 10 stuivers, het huishouden kost 240 gulden. Op jaarbasis zijn
de uitgaven 1.400 gulden, de inkomsten 382 gulden. Over 1811 komt men derhalve al
ruim 1.000 gulden tekort. Daarnaast bestaat nog een schuld uit vroegere jaren van
1.900 gulden.
De diakonie weigert die schulden te betalen, omdat ze al steeds meer betaalde dan
afgesproken was en er zelf op dat moment financieel niet te best voorstaat.
Wel neemt de diakonie op zich de kinderen te plaatsen en geeft daarvan een over
zicht.
De brief uit 1811 is nog gericht aan de maire van Tetterode, Aelbertsberg en
Vogelsang, op 20 mei 1812 schrijft predikant Berrangë namens het diaconaal armen
bestuur der christelijk hervormde gemeente Bloemendaal aan de maire van Bloemen-
daal betreffende missive van de onder-prefect van 6 april. In de tussentijd is de
naam van de gemeente dus gewijzigd. Uit andere korrespondentie uit die tijd halen
we, dat J. de Waal Malefijt maire was.
De missive gaat over een verzoek tot toestemming voor verkoop van de huisraad van
het weeshuis, die eigendom was van de 'gemeene armen', en het pand zelf, eigendom
van de diakonie.
Wij schudden ons hoofd over bureaucratie, maar in die tijd wist men er ook raad
mee: nauwkeurig wordt door de onderprefect opgegeven welke procedure gevolgd moet
worden. Eerst dient de administrateur van het huis een verzoek aan de maire te
richten, deze doet een voorstel aan de municipale raad (de gemeenteraad), die op
zijn beurt weer aan de prefect toestemming voor beraad vraagt. Na verkregen toe
stemming volgt dan het beraad. De predikant beklaagt zich bitter over het feit,
dat de burgemeester op de hoogte is van de kwestie en toch geen stappen heeft
ondernomen om de procedure te bespoedigen. Er is haast bijwant het weeshuis is
inmiddels gesloten en het pand staat bloot aan verwaarlozing. De diakonie kan er
geen geld meer insteken en kan de opbrengst bij verkoop goed gebruiken. Uit het
bericht van de onder-prefect was ook nog gebleken, dat het pand niet verkocht
mocht worden zolang de schulden niet waren vereffend. Daarom ziet de diakonie af
van verkoop, want de regeling is nog niet in zicht. Als alternatief wordt verhuur
voorgesteld, te regelen door de diakonie. De huisraad is echter van het armbestuur
(een gemeentelijke instelling)De predikant stelt daarom voor de huisraad veilig
op te bergen in een deel van het huis, of mee te verhuren, dan ontvangt de
gemeente ook nog iets.
26