Ten tijde van oom Willem Boelhouwer, hij was getrouwd met Geertruyd Spaander, was
het woon- winkelhuis als volgt ingedeeld: een binnenkamer en zijkamer als woon
gedeelte, een voorhuis als winkel, voorzien van een houten toonbank, broodschap
pen, blikken trommels, houten tonnen, een kastje en een weegschaal met gewichten.
Verder een achterhuis en een opkamertje met uitgang op het erf. Boven deze
vertrekken waren deels slaapvertrekken en opslag voor het graan. Op het erf een
schuur en een stalling; in de laatste was de bakkerij gevestigd en op de zolder
daarvan stond de voorraad meel. De schuur was opslag voor de nodige brandstof,
zoals turf en hout, en onderdak voor 'n paar varkens en een kalf.
Zelfs van de garderobe van mevrouw Boelhouwer krijgen we een indruk. Zo droeg zij
neteldoekse halsdoeken, ondermutsen en mutsen met kant, witte en bonte boezelaars
en een jak met losse mouwen. In de nacht droeg ze nachtkapjes, en voor de zondag
zijden japonnen met sentriem (ceintuur), verder een regenkleed en de nodige
kleine kledingstukken. Uit deze opsomming zou voorzichtig verondersteld kunnen
worden dat hier wel degelijk een soort streekdracht bestond. De zijden japonnen
geven aan, dat zij welgesteld was.
Willem Boelhouwer en zijn vrouw bezaten buiten de bakkerij een weiland ten noor
den van de Kleverlaan, dat belend lag tussen de Delft en de blekerij van de Wed.
Bijvoet. Haar blekerij lag ten westen van de Korte Kleverlaan (4).
Het bedoelde weiland werd bevolkt door 7 melkkoeien en 2 paarden. De paarden
deden dienst zowel om het graan naar de molenaar te brengen en te halen, als voor
het brood dat naar de klanten werd gebracht. De wagens werden 's avonds in de
stalling gereden, de paarden naar de wei gebracht en het paardentuig vond een
plaats aan de muur.
Mevrouw Boelhouwer bewoonde de Trompetter al sinds 1744. Zij was toen voor de
eerste maal gehuwd met Hendrik Hartsuiker, door zijn vroege overlijden trouwde
zij opnieuw, nu met Willem Boelhouwer.
In de periode van de laatste familie Boelhouwer worden in ieder geval de kruid
noten hier al gemaakt. Niet alleen de Bloemendaalse kruidnoten waren een bijzon
derheid, sinds 1693 (5) bestaan al de Haarlemmer Halletjes, Jan Hagel dateert uit
de Patriottentijd en de Krakelingen zijn nog ouder; verder kende de Republiek een
groot aantal plaatselijke Moppen, wel 37 in totaal. En zo is er nog een aantal
koekjes, die nog te koop zijn en allemaal hun eigen historie hebben.
Na de advertentie van de wed. Boelhouwer in de Opregte Haarlemsche Courant werd
het echtpaar Jan Eilders Huisinga en Elisabeth van IJzendoorn eigenaar van de
Trompetter en betrok het pand in mei 1796. Zij zouden in de Franse Tijd de brood-
en kruidnotenbakkerij exploiteren tot bijna aan het einde van die periode.
In deze tijd is Huisinga niet de enige bakker hier: op het Kerkplein aan de zuid
zijde zit bakker Jan van der Mije; hij bakt alleen geen kruidnoten. Merkwaardig
is, dat in de dertiger jaren van deze eeuw er nog een bakker op deze plaats zat,
in de twee nu verdwenen huisjes met Gelderse geveltjes, die nu door nieuwbouw
zijn vervangen (6)
Zowel bakker Huisinga als bakker van der Mije kocht zijn graan ongemalen in en
liet dit malen bij de molenaar van molen 'De Zandhaas' te Santpoort. Doch door
een ontstaan konflikt over een te hoge maalprijs stapten ze over naar een voor
deliger molenaar te Haarlem.
Het interieur van de winkel is rond 1800 (7) wat uitgebreider dan in de tijd van
Boelhouwer: er staan in de winkel ook beschuit- en kruidnotenblikken, 'n meelvat
en zelfs een kachel. In de bakkerij staan een grote deegtafel, een doofpot, bak
troggen, spoenstokken om de broden uit de oven te lepelen, een buylmolen en een
koperen kruidnotenboterpan. Waar deze voor diende was tot op heden niet te
achterhalen. In de stalling, die tevens bakkerij was, werd voor de nacht een
grote platte kar gestald, alsmede een broodwagen met neerslaande klap, waarschijn
lijk een houten bakkerskar waarmee men langs de klanten ging.
9