Op 3 augustus 1680 hadden de Staten van Holland octrooi verleend
voor de oprichting van een "Arme Kinderhuys of Weeshuys" en zij
hadden bepaald, dat het kinderhuis "vrij sal sijn ende exempt
van alle onse Gemeene Lands middelen", een vrijdom van belasting.
Ook mochten "alle vierendeel Jaars de Regenten met een open
Schaal langs het dorp Tetterode, Aelbertsbergh ende Vogelesang
gaen gaeren ten profijte ende onderhout vant voorn. Weeshuys".
Het bestuur van het huis bestond uit twee diakenen, twee arm-
meesters of schaalvaders en twee regentessen, onder wier opzicht
een "vad^r" en een "moeder" voor de dagelijkse leiding zorgden.
Loosjes vermeldt, dat elk kind "op de mouw van zijn rok" een
merkteken droeg, het wapen van de ambachtsheerlijkheid, een
schild van lazuur, beladen met drie dokkebladen, staande twee en
één, die ter rechter bovenzijde van keel, ter linker bovenzijde
van sinopel en de onderste van zilver, "omdat zij gemakkelijk
zouden kunnen gekend worden". Hij gist naar de oorzaak van die
uitmonstering en schrijft die toe aan "de verregaande bezorgdheid
om de kinderen".
Al spoedig bleken de uit collecten verkregen inkomsten onvoldoende.
Vondels gedicht aan de poort van het Amsterdamse weeshuis in de
Kalverstraat is ook op het Overveense weeshuis van toepassing:
Hier treurt het Weesken met gedult,
Dat arm is zonder sijnen schuit,
En in sijn armoedt sou vergaen,
Indien men 't weygerdby te staen:
Zoo Ghy gesegent zijt van Godt,
Vertroost ons met u overschot.
In 1697 bestonden er plannen vóór het kinderhuis een slagboom over
de Zijlweg te plaatsen om zo tolgeld te innen. Tot uitvoering
is het niet gekomen. Wel komt van 1698 af de impost op wijn en
bier aan het huis ten goede. Een bloeiend bestaan heeft het echter
nooit geleid. Aanvankelijk konder er zowel protestantse als rooms-
katholieke hulpbehoevenden worden opgenomen. In 1713 veranderde
dat, omdat de rooms-katholieken toen in staat waren een eigen
financiële regeling te treffen voor hun wezen en ouden-van-dagen.
Als gevolg van de zeer beperkte geldmiddelen, liet ook het onder
houd van "De Prins" hoe langer hoe meer te wensen over. In april
1743 geven Burgemees teren en Regeerders van Haarlem als ambachts
heren van Tetterode, Aelbertsbergh ende Vogelesang, toestemming
aan diaconen van de Gereformeerde Kerk te Bloemendaal, "vermits
het jegenwoordige Wees en Armen-huys staande tot Tetterode offte
Overveen seer vervallen is en dat tot herstellinge en onderhoud
veel geld soude moeten werden besteed, te koopen en tot hun wees-
en Armenhuys te gebruyken het huys staande aldernaast en bewesten
het tegenwoordige Wees en Armen huysaltans toebehoorende aen
Claas Mouthaan, als meede om het jegenwoordige oude huys ten meeste
prijse i^ederom het sy in publycque veijlinge of uyt er hand te ver
kopen"
In openbare veiling gebracht op 21 September 1743 brengt "De
Prins en laast het kinderhuys van deesen banne" slechts f.435,
op. Inmiddels hadden diakenen op 13 Juni reeds het westelijk naast
"De Prins" op de hoek van het Zandvoorter (voet)pad gelegen pand
22