en op het landgoed Biljoen bij Velp.
Jan David de Oudere ging in dezelfde lijn verder, steeds enthou
siaster en zonder respect te tonen voor het werk van zijn voorgan
gers. Zo ploegde hij de geometrische perken en paden bij de Harte-
kamp in Heemstede om tot een landschappelijk geheel en reorganiseer
de hij ook de tuin achter Paleis Soestdijk. Daar plantte hij elf
duizend bomen en liet hij het centrum van de oude tuin tot een
waterplas vergraven. Toen er, nog tijdens de aanleg, problemen over
de kosten kwamen overleed Jan David de Oudere in een daglonerswo
ning bij het Paleis.
Op dat moment maakte zijn zoon Jan David de Jongere (1791-1870)
een rondreis langs Europese tuinen om inspiratie op te doen en stek
jes te verzamelen. Nog meer dan zijn vader was deze bevlogen van de
landschapsstijl en teruggeroepen naar het vaderland bracht hij het
werk bij Soestdijk tot voltooiing.
Geen theorie
Wat Zocher zo aantrok in de Engelse aanpak heeft hij nooit op pa
pier gezet. Het is uitsluitend aan zijn kleindochter Geertruida
Carelsen te danken dat nog iets van zijn gedachten valt te achter
halen. Geertruida Carelsen (nom de plume voor Amy de Leeuw) was een
van de eerste Nederlandse journalisten van vrouwelijke kunne, die
vanuit standplaatsen als Londen en Berlijn over de meest uiteenlo
pende onderwerpen schreef.
Zo berichtte zij over staatsbezoeken natuurheilkunde en tentoon
stellingen van hertegeweien, maar toch het meest over De Tuinkunst.
In haar Herinneringen deel I (1928, Tjeenk Willink Zn. Haarlem)
schrijft ze hoe ze als kind geregeld met "grootpa" naar een werk
in uitvoering ging kijken om te zien of de arbeiders geen "lamme
bochten" maakten. Ook kwam ze veel op de Zocherkwekerij Rozenhagen,
waar ze haar eigen tuintje had en volop "den Zochersen kunstgeest"
ademde
"Wat was daarin nu het bijzonder mooie? Hoe moest men dat onder
woorden brengen? Met "mooi, mooier, mooist?" komt men niet verder...
En nu was het jammer, dat ik in dat opzicht aan J.D. Zocher hele
maal geen steun had. Hij was een man van de praktijk; theorie ver-^
smaadde hij. "Je moet kijken wat mooi is, en zoo moét je het dan
doen", was zijn parool: voor verderen uitleg gaf hij zich geen moei
te. "Een kunstenaar" zei hij eens,"is geen schoolmeester.""
Een andermaal hoorde zij hem zeggen: "Onze groote schilders hielden
er ook zo goed als geen theorie op na."
Zelf probeerde Geertruida Carelsen - na hospitaties aan verschillen
de tuinbouwscholen - wel tot zon theorie te komen en dat leidt in
h_aar Herinneringen tot de these:
"Elke kunst staat hooger, naarmate zij in zuiverder harmonie werkt
met het karakter van haar materiaal. Dus dient de parktuinkunst
wil zij een zelfstandig kunstwerk worden en met eere hare plaats
innemen in de rij der anderen, dit te doen in harmonie met het gra
tiekarakter, dat de spil is, waarom alle plantengroei draait. Naar
mate zij dat zuiverder doet, is er vooruitgang in hare ontwikkeling;
deze richting te verlaten, beteekent achteruitgang. Een onzer voor
naamste representanten van kunstfilosofie heeft mij verzekerd dat
mijn standpunt volkomen correct is."
19