in een bos dat bestaat uit één boomsoort van dezelfde leeftijd is heel gering vergeleken bij loof- of gemengde bossen waarin ver schillende boomsoorten staan van uiteenlopende leeftijden. Reliëfrijke plekken betekenen een extra bijdrage aan de gevariëerd- heid binnen het bosmilieu. Micromilieus als greppels, greppelwan- den, al dan niet verdroogde watergeulen en walletjes, bieden plaats aan hieraan gebonden dieren en planten, waaronder bepaalde mossoor ten, paddestoelen, varens etc. Reden daarvoor kan zijn het vochtige microklimaat of een andere voedseltoestand dan de omliggende vlakke bosbodem. Het niet betreden van deze plekjes is gewenst. Die grote mate van gevarieerdheid vindt men nu al in de oude bossen van de landgoederen in de binnenduinenDe meeste daarvan zijn sedert 1700 geplant als onderdeel van een tuinaanleg of omdat bos in die toen kale streek een veel begeerd bezit was. Omdat zij onderdeel vormden van een tuin- en parkaanleg is de variatie in boomsoorten groot. In de 18de eeuw, toen de meeste van die bossen werden geplant, beschikte men nog nauwelijks over boomsoorten die niet in het Nederlandse landschap thuis hoorden. De gevarieerdheid van inheemse boomsoorten was groot. Indien bijzondere bomen werden toegepast, zoals de rode beuk, de zilver populier, italiaanse populier of een spar, dan werden zij op opvallende plaatsen gezet, of gebruikt om bepaalde plekken te markeren. Stukjes donker -som ber- naaldhout in het lichte loofbos moesten zorgen voor afwissel ing van kleur en sfeer. Deze twee tot driehonderd jaar oude bossen, die eens kunstmatig werden aangelegd, herbergen nu een grote rijk dom aan natuur. Een van de redenen daarvan is, dat veel hout in parken niet geoogst werd. Bomen in parken mochten oud worden en vaak bleven ze als ze dood waren nog staan. Een veel getekend voorbeeld daarvan is de zogenaamde Wonderboom op Elswout. In de romantiek omstreeks 1800 zag men in die dode bomen iets schilderachtigs. Op de toen veel bewonderde schilderijen van Jacob en Salomon Ruysdael kwamen dode bomen voor, rechtopstaand of de stam half in een beek liggend. Ecologisch gezien zijn dat ideale situaties. Boomklevers zijn bosvogeltjes die in boomholten broeden. Zij zijn afhankelijk van oude bossen en komen met name in Zuid-Ken- nemerland veel voor. Natuurlijke holtes en spleten bieden ook aan vleermuizen een verblijfplaats. Van bijzonder belang zijn dikke holle bomen. Uit recent onderzoek langs de binnenduinrand bij de Amsterdamse waterleidingduinen is gebleken, dat er kraamkolonies voorkomen van een aantal vleermuissoorten, waaronder de Water- en de Rosse vleermuis, waarvan de volwassen exemplaren in het broed- seizoen dagelijks voedselvluchten maken tussen de binnenduinrand en het duingebied. (In Zuid-Kennemerland bevinden zich hier en daar ook kraamkolonies in de spouwmuren van villa's). Een andere minstens zo belangrijke reden waarom de oude parken van landgoederen zoveel natuur herbergen is, dat zij een goede combinatie herbergen van bos en open plekken, gazons en weilanden. Daarbij komt, dat op de meeste landgoederen ook water aanwezig is in de vorm van een vijver, brede zanderijvaarten of smalle slo ten. Bij aanleg van een landschapspark werd ernaar gestreefd een weliswaar klein, maar volledig landschap na te bootsen met alle genoemde aspecten. De huizen van de landgoederen liggen op de rand van het binnenduin, tegen de strandvlakte aan. Daar lagen ook de moestuinen en boomgaarden. Ook de dorpen bevinden zich in deze zone. Nadat een groot aantal landgoederen in kleine kavels waren verdeeld, treft men daar ook de villaparken aan. Van het verkavelde landgoed bleef dikwijls alleen de vijverpartij bestaan. De meeste villa's liggen dus met hun tuinen op het zand van de binnenduinen, 15

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1989 | | pagina 16