IS ER NOG HOOP VOOR DE BONTE WEILANDEN VAN WELEER?
Wat we kortweg met de term weiland of grasland aanduiden, blijkt
bij nadere beschouwing uit een bonte verzameling van soorten gras
land te bestaan. Vergelijk maar eens het veenweidegebiedde kalk-
graslanden van Limburg en de buitendijkse kwelders.
In de tijd dat de mens nog geen overheersende rol speelde in het
landschap, was Nederland met bos bedekt. Er waren waarschijnlijk
wel overal, door verschillende oorzaken ontstane, open plekken, met
grassen en kruiden begroeid en in stand gehouden door grote gras
etende dieren, zoals edelhert, oeros en wisent.
De mens kapte steeds meer bos en breidde zo het open terrein uit
voor akkerbouw en weidegrond. Veel weiden waren gemeenschappelijk.
De latere scheiding in percelen gaf nieuwe mogelijkheden voor plant
en dier; sloten, hakhoutwallenaarden wallen (Texel) en meidoorn
hagen gaven het landschp een rijke variatie.
Met de komst van het prikkeldraad verdwenen de natuurlijke afschei
dingen weer voor een groot gedeelte. Nog in slechts enkele land
schappen zijn wallen en hagen te zien.
In de loop van honderden jaren ontstond een grote verscheidenheid
aan graslanden, afhankelijk van vele factoren, zoals: de bodemges
teldheid: voedselrijk - voedselarm, veen, zand of klei; kalkarm-
kalkrijk, zure zandgrond en lösshellingennat en droog, laagveen
en duinterrein; van zout tot zoet, schorren buitendijks; vlak en
hellend, laagvenen en dijkhellingen. Een bijkomende factor was nog
het gebruik van het land, als weiland of hooiland, waardoor de
variatie nog groter werd.
Dichtbij huis lagen meestal de weilanden, waar het vee 's zomers
graasde. Planten als weegbree, madelief en pinksterbloem waren
daartegen bestand. Stukgetrapte waterkanten boden andere planten
groeiplaats, pijptorkruid en egelboterbloem voelden zich daar
thuis. Voorts was er een grote soortenrijkdom in de meestal voed-
selarme sloten. Was er een overgang naar bos, struweel of hakhout,
dan waren er weer andere planten en dieren te vinden.
De wat verder van huis gelegen hooilanden, waar geen vee graasde
en die hoogstens werden nabeweid, werden zelden of nooit bemest. Er
werd alleen wat weggehaald, waardoor de begroeiing in de loop van
de tijd steeds schraler werd. Slecht voor de boer, maar goed voor
de natuur. De verschraling van de bodem had juist tot gevolg dat er
steeds meer plantensoorten zich vestigden en daarmee nam ook het
aantal insekten- en vogelsoorten toe. (80% van de wereldbevolking
aan grutto's broedt in Nederland).
Veel hooilanden stonden s'winters onder water, waardoor de groei in
het voorjaar laat op gang kwam. Er werd dus laat in het jaar ge
maaid en dat was weer gunstig voor vogels en vlinders.
Soms werden de hooilanden zó schraal, dat zich het blatwgrasland
ontwikkelde, waar zeggesoorten en russen zich thuis voelden, ook
orchideeën, klokjesgentiaan en spaanse ruiter, veenreukgras en nog
veel meer. Deze ontwikkeling, die honderden jaren geduurd heeft, is
in onze tijd zeer snel te niet gedaan. Alleen de graslanden op
zilte grond zijn in stand gebleven, hun oppervlak is echter wel
sterk afgenomen.
De kunstmest kwam; de techniek is in staat, overal de waterstand te
verlagen, waardoor er vroeger gemaaid kan worden, tot schade van
26