De bisschoppelijke grafkelder samengevat in de gebrandschilderde ramen. Maagden en martelaren, bisschoppen en belijders, ze markeren nog altijd dit stemmige kerkgebouw. Franciscus, Dominicus, Moeder Anna, Augustinus, Antonius en Elisabeth, Bernardus en Appolonia (met haar nijptang tegen de kies pijn vervaarlijk dan wel bemoedigend in de hand), zij en nog andere aureooldragers hebben in deze kerk de wacht gehouden en zijn tevens voorbeeldig geweest voor de vroomheid van hun parochianen. Ze hebben al die jaren stand gehouden. Maar de tijden zijn veranderd, zullen zij (soms mismoedig dan weer hoopvol) ervaren hebben. De tijd is voorbij, dat het kerk volk hen deed trillen in hun vensters bij het luidruchtig en uitbundig zingen van het Marialied: 'Lieve Moeder van de Heer - laat ons om uw zetel dringen - laat uw kinde ren u ter eer - 't zielsverrukkend feesdied zingen: 't moet weerklinken luid en blijMoeder onbevlekt zijt gij'. V oorbij Voorbij, allemaal voorbij. Die heiligen staan er nog altijd gekleurd op en wellicht dromen ze zich soms terug naar dat verleden. Naar de feestelijke en pieuze processies, die ze aan zich voorbij hebben zien trekken: bruidjes en vaan dels, veel wierook, vooraanstaande en dus vooraanlopende parochie-figuren en tot besluit de priester, die het Allerheiligste droeg onder een baldakijn, geschraagd door de kerkmeesters. Ik moet er altijd aan terugdenken, als ik deze allerheiligste dorpskerk binnenstap. En ik mis nog steeds die neogothische preekstoel, waarvan de vier evan gelisten gelukkig gered zijn en nu tronen op een tochtig plekje bij de uitgang van de kerk. Ik mis ook nog altijd de breed uitgeschilderde kruiswegstaties, vooral die ene waarop dat jongetje in zijn matrozenpakje stond met in zijn hand een schildje en daarop: bid voor mij. Toch leeft de kerk De verfrissende wind van het Concilie is intussen over kerk en parochie gegaan, heeft de kerkgangers in zijn greep gekregen. Mensen zijn er verdrietig mee geweest, maar meer nog waren er blij mee gestemd. De getrouwen zijn hun kerkgang blijven maken en waren er bepaald niet ongelukkig mee, dat de moderne devotie van het laatste kwart van deze eeuw hun leven nieuwe kleur gaf. Integendeel. Overveen moet nog met één priester zien rond te komen, die bovendien nog attent moet zijn op twee buur(t)parochies. Een pastoraal werkster is het nieuwe fenomeen, dat intussen als vanzelfsprekend is geaccep teerd. Het Woord blijft verkondigd worden en de sacra menten blijven gevierd. Parochiebestuur, parochievergade ring en pastoraatsgroep vervullen hun ondersteunende functies, uitverkoren parochianen praktiseren verdienstelijk wanneer zij voorgaan in een woord/communiedienst. Overveen wanhoopt niet. Het heeft vertrouwen in zijn toekomst. De toren is nog altijd het rotsvaste symbool in het groene landschap met zijn verstedelijkte wijken. Want worden niet nog altijd de klassieke dichtregels geciteerd: 'De Torenspits van Overveen kijkt over alle jaren heen, de bange en blijde, de kort of lang voorbije'. Zolang de torenspits van Overveen stand houdt, luidt nog de klok, de stem die zich niet tot zwijgen zal laten brengen. Wim Helversteijn Het portaal van de bisschoppelijke grafkapel. Plaats van handeling: Overveen. Twee verhalen, en volgens tijdgenoten luiden ze zo: In 1941/42 had een groepje Bloemendalers verschillende soorten wapens bijeen gesprokkeld waarvan men dacht ze eens - op een dag - nodig te hebben en die men zeker niet bij het Duitse gezag wilde inleveren. Veel van deze wapens waren afkomstig van het Nederlandse leger van vóór de capitulatie. Maar waar moest men ze verbergen? Een brandende vraag, totdat men het wist: in de pastoors graven tegen de buitenmuur van de bisschoppelijke graf kapel. Daar zou geen Duitse speurneus iets zoeken. Met vijf man heeft men daar - met toestemming van pastoor Ons Bloemendaal, 17e jaargang, nummer 3, najaar 1993 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1993 | | pagina 13