Het Gemeentebestuur
van Bloemendaal in de
jaren 1941-1945
Treinstaking
Door de treinstaking in 1944 werd het steeds moeilijker om
aan voedsel te komen. Mijn zus Corry, die in 1943 was
getrouwd, kwam met haar man en dochtertje Dickje van
Amsterdam naar Bloemendaal om bij ons, waar we het toch
wat beter hadden dan in de stad, de laatste periode van de
oorlog door te brengen. Het was een moeilijke tijd, waarin
we veel honger hadden. Het kleine beetje melk van boer
Uitendaal ging naar Dickje.
We wisten dat de vrede in zicht was. Bijna alle bewoners
van de Duinwij ckweg waren weer teruggekeerd naar hun
huizen. Ook wij hadden onze spullen teruggehaald. Hoe
onvoorstelbaar was het, dat juist in die laatste dagen voor de
bevrijding enkele bommen uit Engelse vliegtuigen verkeerd
terechtkwamen en de Duin wij ckweg in een grote donkere
wolk hulden. Het was 16 april 1945, een eerste mooie
voorjaarsdag. Mijn vader schilderde de boerderij van
Uitendaal op het eind van de weg en bleef daardoor onge
deerd. Corry werd op het terras, waar ze zat te breien voor
haar te verwachten tweede kindje, met Dickje getroffen
door granaatscherven. Onze buren Brammetje en Liesje
Salm, Mary van de Bunt, Jan Warmelink, en ook enkele
onbekenden, werden dodelijk getroffen. Op een platte
vrachtwagen werd Corry naar het Diaconessenhuis gebracht.
Dickje ging, omdat zij lichter gewond was, naar het nood
ziekenhuis in Overveen. Corry werd geopereerd. Zij - en
haar te vroeg geboren kindje - konden toch niet gered wor
den. Corrie werd 23 jaar.
Verwoest
Ons huis was voor driekwart verwoest, de gehele zuidgevel
was verdwenen, de voordeur lag in de noordkamer. We
vonden tijdelijk onderdak in het leegstaande huis op num
mer 14 en daarna aan de Lage Duin en Daalseweg. Goede
vrienden maakten maaltijden voor ons klaar. We werden
geholpen met het leegruimen van het huis, maar tegelijker
tijd werd er echter ook van alles gestolen, zelfs de vloerbe
dekking werd uit het atelier weggesneden.
Met hulp van de gemeente werd na de bevrijding spoedig
begonnen met het herstel van het huis. In 1947 kon mijn
vader weer werken in zijn atelier; het schilderen zou ook nu
weer zijn redding zijn. Vele malen schilderde hij zijn
kleindochter. Dat jonge leven gaf ons de moed om door te
gaan.
H. Meijer-de Heer
'Aan het hoofd der gemeente staat een raad', zo
leert ons de Grondwet. Alleen tijdens de bezet
tingsjaren was dat niet zo. Per 1 september 1941
werden bij verordening van de rijkscommissaris
Seyss-Inquart de gemeenteraden opgeheven,
evenals de Provinciale Staten. De bevoegdheden
van de raad gingen over op de burgemeester. In
Bloemendaal was dat toen nog Jhr.mr. C.J. A.
den Tex, die het ambt sinds 1931 bekleeddde.
Twee weken later evenwel, werd ook hij door
de rijkscommissaris van zijn functie ontheven
O).
Op 19 september werd de gemeentesecretaris, C J. de
Groot, door mr. A.J. Backer, de Commissaris van de
Provincie - wat toen de naam was voor de Commissaris van
de Koningin - als waarnemend burgemeester geïnstalleerd.
Ontslag
Onder normale omstandigheden is het altijd één der wet
houders die als loco-burgemeester fungeert. Maar waren er
nog wethouders? Wethouders worden immers gekozen
door en uit de gemeenteraad en maken ook deel uit van de
gemeenteraad. Als er geen gemeenteraad meer is, kunnen er
dus eigenlijk ook geen wethouders meer zijn. De beide wet
houders, Adr. Cassée van onderwijs en Ing. Jac. Ouwehand
van publieke werken, hadden dan ook keurig volgens de
regels van het spel per 31 augustus hun functie ter beschik
king gesteld. Hun ontslag had echter heel wat voeten in de
aarde.
In de verordening van de rijkscommissaris van 12 augustus
1941 (ver. 152/1941), waarin de gemeenteraden werden
opgeheven, stond ook dat de wethouders in functie moes
ten blijven en dat 'alleen in zeer bijzondere gevallen in het
ontslag van deze functionarissen mocht worden bewilligd'.
Op zichzelf was dit een begrijpelijke maatregel, aangezien
de wethouders met de burgemeester het dagelijks bestuur
van de gemeente vormden, hetwelk uiteraard moest blijven
functioneren. Bovendien stond in deze verordening dat
bezoldigde wethouders hun ambt als hoofdberoep moesten
uitoefenen, vair welke bepaling evenwel de commissaris van
de provincie dispensatie kon verlenen. Aan de wethouders
Cassée en Ouwehand werd dus als het ware verboden af te
Ons Bloemendaal, 19e jaargang, nummer 1, voorjaar 1995
25