Installatie van burge
meester J.W. Zigeler op
24 november 1941De
loco-burgemeester C.J.
de Groot hangt de nieu
we burgemeester de
ambtsketen om.
treden, hoewel beiden hun ambt als deelbetrekking uitoe
fenden.
Wethouder Ouwehand had op 30 augustus aan Den Tex
geschreven: 'Zoolang U als Burgemeester dezer Gemeente
gehandhaafd blijft, kunt U over mij beschikken, voor
zoover U zulks noodig en nuttig oordeelt in het belang van
de Bloemendaalse bevolking.' (2).
In de eerste twee weken van september hebben er ook
inderdaad bijeenkomsten van het college van B&W plaatsge
vonden, de laatste op 11 september. Op 16 september richt
te Den Tex zich nog tot commissaris Backer met het verzoek
de ontslagaanvragen van Cassée en Ouwehand goed te keu
ren. Dit is toen niet gebeurd.
Zigeler
Met ingang van 24 november werd door de secretaris-gene
raal van Binnenlandse Zaken tot burgemeester benoemd
J.W. Zigeler, tot dat moment burgemeester van Oostzaan.
Volgens het Haarlems Dagblad van 12 november was
Zigeler niet aangesloten bij een politieke partij, dus ook niet
bij de NSB. Voor de oorlog was het aan burgemeesters ook
niet toegestaan om lid te zijn van deze beweging.
Waarschijnlijk heeft Zigeler zich naderhand wel aangesloten
bij de NSB, want hoe zou men anders het feit moeten ver
klaren dat hij in het begin van 1943 portretten van Hitier en
NSB-leider Mussert in zijn werkkamer en de wachtkamer
van het raadhuis liet ophangen? (3). Dat hij zich in brieven
aan NSB-ers bediende van de in die kringen gebruikelijke
aanspreekvorm 'kameraad', wijst eveneens in deze richting.
Ouwehand
Op 21 januari 1942 verzocht burgemeester Zigeler aan
commissaris Backer de ontslagaanvrage van wethouder
Ouwehand alsnog goed te keuren en wel met ingang van 16
september 1941, 'aangezien deze sinds dien datum - de dag
waarop het ontslag, verleend aan Burgemeester Den Tex ten
gemeentehuize bekend werd - zich aan de waarneming zij
ner functie heeft onttrokken.' De ontslagaanvrage van wet
houder Cassée vroeg Zigeler daarentegen af te wijzen, 'daar
deze de noodige bereidheid heeft getoond in het belang
der gemeente werkzaam te blijven.' (4). Tevens verzocht
Zigeler om ontheffing van de bepaling dat de wethouder
zijn functie als hoofdberoep moest uitoefenen. Deze ont
heffing werd inderdaad verleend per 17 februari.
Pas enkele maanden later, op 26 juni, had Zigeler een
onderhoud met Ouwehand. Enkele dagen later, op 2 juli,
bericht Zigeler aan Ouwehand: 'Overeenkomstig Uw ver
zoek van 30 augustus 1941 heb ik thans met toestemming
van de Commissaris van de Provincie besloten U het
gevraagde ontslag als wethouder te verleenen met ingang
van 1 6 september 1941Over de periode van 1 tot 1S sep
tember zou hem alsnog zijn salaris worden uitbetaald.
Het was een alleszins merkwaardige gang van zaken.
Ouwehand werd wel zeer coulant behandeld. Hij had zich
in strijd met wat verordening 152/1941 hieromtrent
bepaalde aan zijn dienstvervulling onttrokken zonder dat er
enigerlei sanctie op hem werd toegepast.
26
Ons Bloemendaal, 19e jaargang, nummer 1, voorjaar 1995