kracht was evenredig met de hoeveelheid water in het
reservoir en varieerde dus met de waterstand. Als gevolg
van de veranderingen in de grootte van deze kracht veran
derde ook de diameter van de ring. Als deze veranderin
gen vaak optraden, en groot waren, zou het ondersteunen
de metselwerk van de torenschacht gaan scheuren. De ring
moest dus zeer stijf gemaakt worden, hetgeen extra mate
riaal vergde en de fabricage bemoeilijkte.
Uitgaande van de kegelvormige bodem vond Intze hier
voor een oplossing in het naar hem genoemde reservoir.
Door het aansluitpunt van reservoir en torenschacht naar
beneden te verschuiven, en het gedeelte van de bodem
binnen de aansluiting als deel van een bol, niet de bolle
kant naar boven, uit te voeren, ontstond het reservoir van
het type Intze I. Door een juiste keuze van de aansluithoe-
ken en verhoudingen van de twee bodemdelen binnen en
buiten de ring werd een altijd afwezige kracht in de ring
bereikt.
Daarnaast bespaarde toepassing van een Intzereservoir
ongeveer 25% metselwerk in de onderbouw vergeleken
met een reservoir met bolvormige bodem. Bij een gelijke
inhoud was immers de diameter van de ondersteuning bij
het Intzereservoir veel kleiner dan bij een reservoir met
een bolvormige bodem.
Vervolgens ontwikkelde Intze een tweede type reservoir,
gelijk aan het eerste type, op het middelste gedeelte van
de bodem na. Dit middelste gedeelte van de bodem is bol
vormig, met de bolle zijde onder. Een voordeel is dat bij
dezelfde hoeveelheid materiaal het reservoir type Intze II
een grotere inhoud heeft dan type Intze 1. Een tweede
voordeel is dat het gedeelte van de bodem bij type Intze II
door trekspanning belast wordt. Bij type Intze I zijn dat
drukspanningen, hetgeen ongunstiger is.
De beide door Intze gepatenteerde reservoirsystemen, en
afgeleiden daarvan, zijn in vele Nederlandse watertorens
tot ongeveer 1915 toegepast, bijvoorbeeld in de nog
bestaande watertorens te Deventer (1892), Hilversum
(1893), Delft (1895), Utrecht Predikherenkerkhof thans
Lauwerhof (1896), Zeist (1896), Baarn (1903),
Zaltbommel (1905) en Woerden (1906).
Toekomst watertoren Overveen
Het klassieke systeem van de communicerende vaten vol
gens welk alle watertorens werken is reeds op diverse
plaatsen overgenomen door computergestuurde druksyste-
men. Hiermee wordt het hoogreservoir en daarmee dus de
watertoren als zodanig overbodig. Omdat de watertoren
als verschijning echter veel maatschappelijke waardering
ondervindt, wordt bij overbodig geworden watertorens
(links) Deventer, doorsnedetekening van watertoren (1892) met hoogre
servoir van het type Intze I.
(onder) Doorsnedetekening van de watertoren te Overveen met hoogreser
voir van het type Intze II.
10
Ons Bloemendaal, 19e jaargang, nummer 3, najaar 1995