rij van Vermeer uit de verzameling Stinstra niet bepaald begeerde, want het was volgens hem 'minder geschikt voor het Kabinet'. Een reden voor zijn negatieve oordeel gaf hij niet. Koninklijk Kabinet Apostool, die het schilderij het liefst had willen hebben voor het Rijksmuseum, berichtte zijn collega in Den Haag op 11 juni 1822: '[Door de minister] gelast zynde om het schilderstuk van de Delftsche Vander Meer onlangs aange kocht op de Verkooping van yvylen Dhr: Stinstra te verzen den na Z[ijne] M[ajesteites] Kabinet in den Haag, heb ik de Eer aan dezen last te voldoen en hetzelve aan U Hoogwelgeb[orene] toetezenden'. Aldus geschiedde en in de eerste geïllustreerde catalogus van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis werd een gravure opgenomen naar een natekening van het schilderij door Nicolaus Heydeloff. In de begeleidende tekst bekende directeur Steengracht niet veel te weten over Johannes Vermeer: 'Er zijn weinige levensbijzonderheden van van der Meer bekend'. De herontdekker van Vermeer, Thoré- Bürger, citeerde in 1866 de tekst van Steengracht en gaf als commentaar: 'Tiens! Deze schilder kennen we helemaal niet in Frankrijk, hoewel hij zeer beroemd zou moeten zijn!' (in vertalixrg) Dekmantel Wat Steengracht denkelijk niet wist was dat de naam van 'wijlen S.J. Stinstra' was gebruikt als een dekmantel. De Amsterdamse kunstcriticus, stadsgriffier en veilingmeester Jeronimo de Vries was de bedenker van deze mystificatie die onbedoeld heeft bijgedragen aan een ietwat onjuiste beeldvorming rond de Delftse schilder. De suggestie ligt voor de hand dat Vermeers miskenning in de hand werd gewerkt omdat zijn grootste meesterwerk geruime tijd in de ontoegankelijke collectie Stinstra te Harlingen werd bewaard. 'Wij weten niet, waar het tegenwoordig geplaatst is', luidt een veel aangehaalde uitspraak in 1816 van de kunsthistorici Roel van Eijnden en Adriaan van der Willigen. Vermeer in Haarlem De laatstgenoemde auteur stond enkele jaren na de publi- katie van deze uitspraak oog in oog met het originele meesterwerk van Vermeer - niet in Harlingen, maar in Haarlem. Jeronimo de Vries schreef op IS april 1821 aan zijn vriend Van der Willigen een brief waarin hij meldde op visite te zijn geweest bij de heer Teding van Berkhout in Haarlem. Van der Willigen had bij dit bezoek bemid deld en hij bereidde ook een bezoek voor van Apostool. De Vries was steeds op zoek naar onbekende meesterwer ken in particuliere collecties en het Rijksmuseum profiteer de daar als eerste van, aangezien hij goed bevriend was met Apostool. Bij Teding van Berkhout had De Vries wat stukken gezien van Van der Meer en Van Goyen, maar hij raakte in vervoering van een Hobbema en een Vermeer: 'My dunkt zy zyn voor het Ryksmuseum, mits men rede- lyk zy, wel geschikt', schreef hij en voegde er aan toe": 'Men handcle met my. Het zal ons beiden tot voordeel en genoegen zyn'. Op 2 augustus toonde De Vries zich onge duldig: 'Waar blyft nu Hobbema, waar de van der Meer? geloof my ieder uitstel declineert'. Maar op 21 februari 1822 leek de zaak beklonken: 'Wy wachten naar de schil deryen. Over de verkoping nader'. Veiling 'S.J.' Stinstra De twee schilderijen waar De Vries op doelde waren De ruïnes van kasteel Brederode (The National Gallery, London) van Meindert Hobbema en het Gezicht op Delft van Johannes Vermeer, die in de Haarlemse collectie als een soort pendanten werden bewaard. Ze werden inge bracht in de veiling Stinstra op 22 mei 1822, waarbij De Vries als veilingmeester optrad. Het doek van Hobbema bracht 7.000 gulden op, terwijl De Vries voor Apostool het Gezicht op Delft afhamerde op 2.900 gulden. Op het titelblad van de catalogus werd omtrent de herkomst van de verzameling meegedeeld: 'merendeels uitmakende het kabinet van wijlen den heer S.J. Stinstra, van Harlingen'. Tot nu toe hebben de Vermeer-deskundigen dit 'meren deels' veronachtzaamd en de initialen 'S.J.' voor lief geno men. Bij navraag bleek dat in het stadsarchief van Harlingen omstreeks 1822 geen S.J. Stinstra als overledene was genoteerd. Een Simon Johannes Stinstra was al in 1743 overleden. Hij was de stamvader van een familie die verschillend verzamelaars heeft gekend, met als laatste Gooitjen Stinstra, die in 1821 stierf. Het was Gooitjens collectie die de lielft uitmaakte (dus niet het grootste deel) van wat als 'het kabinet van S.J. Stinstra' in Amsterdam werd geveild. Wat was nu de ware herkomst van Vermeers schilderij en waarom werd er een dekmantel gebruikt? Willem Philip Kops Uit oude bron dateren berichten dat de Hobbema en de Vermeer beiden afkomstig zouden zijn uit de verzameling van W. Kops te Haarlem. Dat is steeds als oncontroleerbaar gerucht terzijde gelegd, totdat onlangs bleek dat de fami lies Kops en Teding van Berkhout een onderlinge relatie hadden. De gefortuneerde Haarlemse koopman Willem Philip Kops (1755-1805) was een bekende verzamelaar Ons Bloemendaal, 20e jaargang, nummer 1, voorjaar 1996 13

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 1996 | | pagina 13