Bloemendaal. In de zomer van 1790 bijvoorbeeld maakte
hij daar tekeningen in de tuin. Het is een verleidelijke
gedachte dat Hendriks toen ook zijn kopie maakte naar
Hobbema's Ruïnes van kasteel Brederode, een tekening die
lang werd bewaard in de verzameling Teding van
Berkhout. Waarschijnlijk vervaardigde hij tegelijkertijd zijn
kopie naar het 'pendant', het Gezicht op Delft van
Johannes Vermeer. Helaas is dit blad alleen nog maar
bekend van een vaag bericht in een oude veilingcatalogus.
Grote reputatie
Willem Philip Kops moet het schilderij van Vermeer met
gepaste trots hebben laten zien aan tal van kunstenaars.
Dat alleen verklaart waarom er zoveel kopieën naar bestaan
uit het einde van de achttiende eeuw. Naast het nu onbe
kende blad van Hendriks zijn signalementen overgeleverd
van tekeningen door Cornelis van Noorde (1731-1795),
Hendrik Numan (1744-1820), Reinier Vinkeles (1741-
1816) en een onbekend gebleven tekenaar. Dit bevestigt
dat het Gezicht op Delft een grote reputatie genoot in een
ruime kring van liefhebbers in Haarlem en Amsterdam.
Belangrijker dan de mededeling van Van Eijnden en Van
der Willigen over de onbekende verblijfplaats was dat zij
schreven dat het stuk 'verwonderlijk kunstig behandeld'
was en 'zeer geprezen wordt'.
Wybrand Hendriks, 'De ruïnes van kasteel Brederode naar Meindert
Hobbema', Teylers Museum, Haarlem.
Ware herkomst
Na de dood van haar moeder in 1820 moet Anna Teding
van Berkhout-Kops de Vermeer en de Hobbema hebben
geërfd en van het buiten Wildhoef te Bloemendaal naar
het huis aan de Nieuwe Gracht te Haarlem hebben overge
bracht. Daar zal Van der Willigen er lucht van hebben
gekregen, waarna hij Jeronimo de Vries inschakelde. De
Vries ondernam actie en wist weldra de topwerken in han
den te krijgen en ze te verkopen als afkomstig uit het
kabinet Stinstra. Misschien moest worden voorkomen dat
bekend werd dat de heer en mevrouw Teding van
Berkhout de zojuist geërfde familiestukken hadden ver
kocht. Een paar ingewijden waren slechts op de hoogte
van de ware herkomst. Het kan geen toeval zijn dat het
juist de goed ingelichte kunsthandelaren Cretien Jean
Nieuwenhuys en John Smith waren die in 1834 en 1835
onafhankelijk van elkaar meldden dat de twee schilderijen
afkomstig waren uit de voormalige verzameling Kops.
Zelfs in zijn brieven aan de minister schreef Apostool rus
tig over de 'verzameling van wijlen den Heer Stinstra',
hoewel hij heel goed wist dat die nooit de eigenaar van
het Gezicht op Delft is geweest.
Ben Broos
Met toestemming overgenomen uit Mauritshuis in focus,
Jaargang 8, n°° 3, December 1995.
Ons Bloemendaal, 20e jaargang, nummer 1, voorja.ar 1996
15