De kom vroeger.
De kom nu.
Duikers zijn er van hout, steen en ijzer. De duiker op
Mariënbosch is van steen en kon al naar gelang noodzake
lijk, worden afgesloten met een schuifdeur die op en neer
gelaten kon worden.
Overleven
Nu is de kom een moeras geworden, wildgroei van allerlei
struiken, wilgen, berken, riet en hoog opgeschoten plan
ten. De natuur vraagt zijn tol en in feite kan dat ook heel
mooi zijn. Zij vertelt ons een apart verhaal, het verhaal van
'overleven'.
Wie zich er wèl onder heten krijgen zijn de patrijzen, de
fazanten, de hazen en de konijnen - kortom het wild. Al
wandelend zal je het 'coq coq' van de fazantenhanen niet
meer horen, geen koppel patrijzen meer zien opvliegen...
Toen zag ik een fazantenhaan
In 't midden van zijn harem staan,
Omgeven door een vrouw of tien.
Ik heb ze stuk voor stuk gezien.
Aan vrouwen had hij nooit genoeg,
Hij telkens weer een ander vroeg.
(H. Krijnen)
Daaraan is niet alleen de mens schuld, maar ook Reintje
de Vos. De stropers van vroeger jaren, die met strikken en
lichtbakken de konijnen fixeerden en zo met hun buit
voor wat extra inkomsten probeerden te zorgen in de
moeilijke tijd begin jaren dertig, zijn compleet vervangen
door de vos.
En toen 's avonds de zon in de zee was gezakt,
Heeft Willem heel stiekum zijn strikken gepakt.
Beschermd door het duister ging hij via zijn tuin
Heel kalmpjes op stap naar dat wildrijk stuk duin.
En kruipend en sluipend op handen en buik
Hing hij zijn strikken aan tak en aan struik.
(H. Krijnen)
Ja, zo ging dat!
Een andere populatie is ervoor in de plaats gekomen -
reeën en damherten. En dat is dan weer een feit om dank
baar voor te zijn. Want laten we eerlijk zijn, op een wan
deling plotseling een ree of hert te ontmoeten heeft iets
heel dierbaars, is bijna een feest.
Mariënbosch 'revisited'
Kortgeleden wandelde ik een avond in hel duingebied van
Mariënbosch, een terrein dat ik als kind als mijn achter
tuin ervoer. Veel is veranderd en toch herkenbaar op heel
eigen wijze. Het weerzien bracht vele herinneringen. De
langgerekte vijver met zijn witte waterlelies en gele plom
pen, zijn helder water waardoor je tot de bodem kon zien,
de salamanders, de kokerjuffers, de kleine visjes, maar ook
waar ik snoeken ving... gewoon met mijn hand. Goed, die
waren dan nog niet groter dan 20 cm, maar het waren
wel snoeken. Een snoek 'staat' namelijk en als je op blote
voeten heel voorzichtig het heldere water in loopt en op
het juiste moment toeslaat, heb je er een - heel simpel!
'Harten komen aangestoten' (Joost van den Vondel).
Ons Bloemendaal, 20e jaargang, nummer 2, zomer 1996
27