In mijn jeugd waren er hier ook allemaal volkstuintjes, wel tot aan de
spoorbaan, waar men allerlei groente voor eigen gebruik teelde. De familie
Bakker, die ook in het Middenduin woonde, had bijvoorbeeld zo'n volks
tuintje. Wij zelf ook, trouwens. Die tuintjes waren noodzakelijk, we moes
ten van zo'n 25 gulden per week zien rond te komen. Een heel gezin!
Er was toen meer leven in dit gebied. Er waren meer bewoners, de volks
tuinders waren er voortdurend bezig, de volgeladen zandschepen op de
Zanderijvaart voeren af en aan. Of wij nou van of naar school liepen, altijd
waren er die schuiten vol zand. De hele boel is hier afgegraven geweest.
Als de dames en heren op de Zanderijvaart wilden spelevaren, dan kon dat.
Halverwege was een soort botenhuis gebouwd, vol met roeiboten. Het
water was trouwens heerlijk helder, we hebben er allemaal in leren zwem
men. En het zat vol met vis.
Toen Staatsbosbeheer het hier voor het zeggen kreeg, verdwenen vele volks
tuintjes. Ach, het was toen financieel gezien ook niet echt meer nodig.
Men heeft nog wel geprobeerd om bollen te telen, maar er was hier toen al
veel bos, dus de bollen kregen te weinig licht. De hyacinten en tulpen kon
den alleen worden geteeld op het gedeelte waar nu moeras is. Ik denk dat
de enige tuintjes die er nu nog zijn - hoe lang nog, vraag je je af - bij
Buytentwist te vinden zijn.
De chauffeur van de eigenaar van Duinlust woonde in het kleine huisje aan
het begin. Hij had twee pekineesjes die altijd opgewonden naar ons blaften
en ons keffend aan de andere kant van de vaart volgden. En er woonde in
het huisje daarboven een jachtopziener, met een soort wijnvlek op zijn
gezicht. Een hele aardige man was dat. En het huis achter ons werd
bewoond door twee jachtopzieners en een gewone arbeider: twee van de
gebroeders Bakker en Kees Terol.
In de oorlog hadden wij 18 cadetten van de KMA in huis. Jongens van 20
tot 22 jaar, die niet veel waren gewend, veelal uit de grote steden kwamen.
Zes jongens mochten er op de grond in de woonkamer slapen; zes zaten in
de keuken te relaxen en zes waren op wacht. Als mijn moeder de kelder in
moest, moest ze eerst zes geweren verplaatsen in dat kleine huisje, waar wij
met z'n allen ook gewoon doorleefden. Deze toestand heeft maar vijf dagen
geduurd (de oorlog duurde tenslotte maar vijf dagen, van 10 tot 15 mei).
Het was de tijd van de IJsheiligen, helder en koud. Er was gemeld dat er
parachutisten waren geland in dit gebied, dus die jongens stonden redelijk
strak-gespannen. Het stikte van de konijnen en patrijzen en zo, maar wisten
zij veel. Op ieder geschuifel werd door hen gereageerd met geweerschoten,
zelfs het rode treinlichtje moest eraan geloven. Mijn vader is er op een
gegeven moment met een paar dekens bij gaan liggen, want hij herkende
van kilometers afstand het geluid van konijnen en vossen en andere beesten.
Parachutisten hebben ze niet gezien, maar die jongens hebben die paar
dagen wel veel van de natuur geleerd.
Direct na de oorlog hebben in Duinlust de Binnenlandse Strijdkrachten
gezeten. En die deden dan even snel een handgranaatje in het water en dan
1927: de Mariaschool in Overveen met de school
tuin.
De toenmalige boomgaard van Duinlust.
Fruit in een van de kassen van Duinlust.
Ons Bloemendaal, 22e jaargang, nummer 3, najaar 1998
27