Landschap van Ruisdael nu
De grote Ruisdaeltentoonstelling in het Frans Halsmuseum is aanlei
ding geweest tot de uitgave van een boekje, het uitzetten van een wan
del- en fietsroute en ook nog eens een expositie. In het ABC Architec
tuurcentrum (pal tegenover het museum) kan men zich verdiepen in
het landschap van Ruisdael in de tegenwoordige tijd. Foto's genomen
vanuit hetzelfde gezichtspunt als van waaruit de schilder de omgeving
in beeld bracht, laten zien hoe het landschap door de eeuwen heen werd
beleefd en hoe het, net als vroeger, de stedeling veel heeft te bieden
maar ook hoe de oprukkende stad een bedreiging vormt.
Juist wellicht vanwege de verbinding met de nabijgelegen
steden, heeft Kennemerland voor de ontwikkeling van de
beleving van landschap en natuur in Nederland steeds een
cruciale rol gespeeld.
Al in 1600 dicht de Vlaming Van Mander: "Waer wil ick
reysen doch, als ick my wel bedinck? Mijn Helikon zy
slechts voortaan den witte Blinck". Daarmee verheft hij de
Blinkert tot het Nederlandse equivalent van de Griekse
muzenberg. In de 17de eeuw wordt de berijming van lan
delijke uitstapjes een soort specialiteit van Haarlemse dich
ters. Bijvoorbeeld van Samuel Ampzing, die in het stede-
dicht 'Den lof van Haerlem' (1616) ruim aandacht vraagt
voor het Haarlemse landschap met zijn wandelingen door
de Haarlemmerhout, de boottochtjes op de
Haarlemmermeer en de tochten naar Zandvoort. Burgers en
vreemdelingen wandelen door de duinen, jongelingen
maken elkaar het hof of men rolt stoeiend van de Blinkert.
In zijn latere 'Beschrijvinge en lof der Stad Haerlem' krijgt
het landschap meer aandacht en wordt ontdaan van mytho
logische fantasieën. Het landschap als van God gegeven
blijkt ook nadien bij anderen een belangrijk thema - waar
mee het landschap zich zelfs verheft boven de door mensen
handen gemaakte stad.
Met het 'Zegepralent Kennemerlant' zet Brouërius van
Nidek in de 18de eeuw de traditie voort: centraal staat het
landschap, in nauwe relatie tot de stad Haarlem die steeds
op de achtergrond figureert. Behalve dat hij de oudheden in
kaart brengt, gaat hij in op de vele schitterende lusthoven
met hun tuinen en parken. Die vormen de nieuwe roem van
het landschap.
Weer wat later laat Loosjes in zijn 'Hollands Arkadia'
(1806) de lezer kennis maken met het schilderachtige land
schap en zijn historische dimensie. Eveneens geïnspireerd
door natuur en locale geschiedenis, beschrijft David Jacob
van Lennep het landschap in een verheven en romantische
stemming in zijn 'Hollandsche Duinzang' (1826).
Nadien komt er meer aandacht voor de inheemse natuur,
zoals in F.W. van Eedens 'Onkruid' uit 1886. De wilde
Hollandse natuur verheft de mens: 'Gelukkig is de stad die
heuvelen in haar nabijheid heeft! Zo gelukkig is ook mijne
woonplaats. Ten westen van Haarlem ligt een uitgestrekt
heuvelland, gedeeltelijk woest en onbebouwd, eene wilder
nis, arm voor den landbouwer,
maar rijk voor den vriend der
natuur. Want niet alleen de vrije
duinlucht is het, die daar zo gun
stig werkt op onze gemoedsstem
ming, ook de plantengroei heeft in
dit opzigt niet weinig invloed'.
Jac.P. Thijsse zal later hierop aan
sluiten - en de basis leggen voor de
natuurbeleving in Nederland in de
20ste eeuw.
Ook in de schilderkunst neemt
Kennemerland een prominente
plaats in. Ampzing roemt Haarlem
als bakermat voor het landschap als
onderwerp voor de schilder -
waarin hij deels gelijk heeft.
Weliswaar gingen de Zuidelijke
Nederlanden haar voor, maar hier
komt de Hollandse landschaps
schilderkunst tot bloei. Als pioniers
Duinlandschap bij Overveen, Jacob van Ruisdael (paneel 33,5 x 38 cm, Frans Halsmuseum Haarlem).
34
Ons Bloemendaal, 26e jaargang, nummer 2, zomer 2002