den aankoop af te zien". De burgemeester besluit op 27 juli 1944 dat van de aan bieding geen gebruik zal worden gemaakt. In de decennia na de bevrijding kon de zo getroffen en in aantal sterk gedecimeerde joodse gemeenschap voor deze begraafplaats geen voldoende adequaat beheer waarbor gen. De toestand ervan dreigde desastreus achteruit te gaan, maar gelukkig konden in de afgelopen jaren de no dige acute reparaties en verbeteringen worden gereali seerd. Een algehele restauratie ligt in het voornemen, en men spant zich in om deze begraafplaats op de lijst van rijksmonumenten geplaatst te krijgen. Abraham Carel Wertheim (1832-1897) Abraham Carel Wertheim werd in Amsterdam geboren als zoon van de koopman Carel Wertheim en Dientje van Minden. Vader Carel was niet onbemiddeld. Hij dreef een juwelierswinkel in Zaandijk en vestigde zich later als commissionair in goud- en zilverwerk te Amsterdam. Hij behoorde tot de groep van geëmancipeerde joden waar toe ook de Assers en de Asschers behoorden. De verlichte opvattingen van de Wertlieims blijken onder meer uit het feit dat zij zich hadden aangesloten bij de afgescheiden gemeente 'Adath Jesschurun'. De jonge Abraham Carel kreeg een joodse opvoeding. Onder meer bezocht hij een joodse godsdienstschool. In 184S, op 13-jarige leeftijd, ging Abraham werken op het effectenkantoor van zijn oom Johannes Wertheim. Hier leerde Wertheim de be ginselen van het bankiersvak. Na enkele jaren bleek hij aanleg hiervoor te hebben en werd hij geplaatst op het bankierskantoor van Julius Koenigswarter aan de Keizers gracht. Om zijn algemene ontwikkeling te vergroten, sloot Wertheim zich aan bij het genootschap 'Tot Nut en Be schaving', waarvan' relatief veel joden lid waren, omdat de 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen' geen joden toeliet. Op 1 7 mei 1858 trouwde Abraham Carel Wertheim met zijn nicht Rosalie Marie Wertheim. Bij die gelegenheid werd hij als firmant opgenomen in het bankiershuis Wertheim Gompertz. Het jonge echtpaar vestigde zich in de Doelenstraat in Amsterdam en kreeg vijf kinderen. Hij stond bekend als een onorthodox bankier: iedere werkdag begon hij met een spreekuur voor mensen in nood. Naast het bankierschap had hij een grote culturele belangstelling. Zo was hij onder meer lid van het 'Ge nootschap ter Beoefening der Uiterlijke Welsprekend heid' dat ook amateurtoneelvoorstellingen gaf. Samen met H.J. Schimmel en de latere bur gemeester Van Tien hoven richtte hij de 'Ko ninklijke Vereeniging Het Neder- landsch Tooneel' op. Wertheim was ook be trokken bij de bouw van een nieuwe schouwburg op het Leidseplein, nadat de oude in de nacht van 20 februari 1890 was afgebrand. o Behalve met het bankwezen en de cultuur hield Wert heim zich ook bezig met liefdadigheid en politiek. Hij was een centrale figuur in het Amsterdamse politieke le ven met een grote maatschappelijke betrokkenheid. Zo stond hij bijvoorbeeld aan de wieg van het zwembad aan de Heiligeweg. Ook was hij lange tijd lid van de Eerste Kamer en lid van de Provinciale staten van Noord- Holland. Hij was een typisch voorbeeld van het geassimi leerde jodendom, gesymboliseerd in zijn uitspraak: "Mens in de maatschappij, jood in de synagoge". Opvallend is dat er geen hebreeuwse letters staan op de grafstenen van hem en zijn vrouw. De regels 'En vrouw- lijk teeder was zijn liefdrijk hart' zijn uit een gedicht dat H.J. Schimmel bij Wertheims dood schreef. Renée Citroen Ons Bloemendaal, 26e jaargang, nummer 3, herfst 2002 19

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2002 | | pagina 19