Duinboerderij (Jan van Goyen 1621, part. coll.).
oefend door de boden van Rijnland en
de plaatselijke Schout. Dit was een seri
euze aanpak van de zandverstuivingen.
Tevens moesten er aarden wallen en
hekken geplaatst worden rond de wei
landen, zodat men het vee binnen de
afrastering hield.
Niet alleen de zandverstuivingen waren
een plaag, ook de snel groeiende massa
konijnen vergde het nodige aan maatre
gelen, om te voorkomen dat de gewas
sen werden opgevreten, zowel die van
de afgelegen duinboerderijen als die
van de achter de duinen gelegen dor
pen. Bovendien veroorzaakten ze over
last doordat ze de wortels van planten
en bomen niet ontzagen wat dan weer
zandverstuivingen bevorderde. Daarom gaven de Staten van
Holland en West-Friesland verlof aan de boeren en telers
om hun grond van konijnen te vrijwaren. Ze mochten ze
vangen, schieten, uitdelven en anderzijds vernietigen en de
houtvesters en duinmeiers waren verplicht dit toe te staan.
In 1550 vaardigde Keizer Karei V een besluit uit waarin pre
cies beschreven stond hoe de wallen en slootkanten dienden
te worden afgestoken. Niet te steil, anders zouden de konij
nen verdrinken. Aan de duinkant moesten ze de kans krij
gen om op het droge te komen.
Rond 1600 was het ten gevolge van de Spaanse bezetting
zeer moeilijk boeren. Zo klaagde de Haarlemse burgemees
ter, Arent Pieter Deyman, die in die jaren veel land en de
hofstede 'Teylingerbosch' bezat, over de opbrengsten.
Ondanks de getroffen maatregelen waren zandverstuivingen
er oorzaak van dat op zijn weilanden de koeien en schapen
niets meer te grazen vonden. Het ligt voor de hand dat de
rentmeester van de Brederodes niet veel 'Erfhuren' uit deze
omgeving meer ontvangen zal hebben.
Veeteelt en landbouw
In de tijd van de Bloemendaalse blekerijen leverden de Vo-
gelenzangse boeren karnemelk voor het bleekproces. Met
deze leveranties brachten zij ook hun andere producten aan
de man (kaas, boter, eieren en slachtkippen)
Tegen het eind van de 18e eeuw trachtten de landeigenaars
de jonge zeeduinen productief te maken, door er weilanden
en in de duinpannen bouwlandjes aan te leggen. Hierop
werd vlas verbouwd en op de weilanden hield men schapen.
Begin 1800 werd in het duingebied onder Vogelenzang
veeteelt uitgeoefend en wel op Het Zegveld, ten zuidwesten
van het dorp tegen De Zilk, en op het Panneland (dat toen
nog bij Zandvoort hoorde) ten westen van het dorp. Hier
liepen het gehele jaar door twee koppels jongvee en twee
kudden schapen, overdag begeleid door een herder en 's
nachts ondergebracht in stallen en schaapshokken. Bij een
duinboerderij op Het Zegveld hoorde een van bovenvermel
de schaapskudden van circa 350 schapen. Rond 1820 weidde
de duinmeier van het 'Het Paradijs' in het 'Grote Zwarteveld'
en in de duinvalleien dichtbij huis een kudde jongvee, die
aan diverse eigenaars toebehoorde. Deze kudde omvatte circa
13 0 stuks en de betreffende duinmeier ontving voor het be
waken van deze kudde één gulden per maand.
De binnenduinboerderijen
Deze boerderijen hadden uitsluitend grasland rondom de
boerderij. Dit type bezat dan ook een grote koeienstal, die
achter het woongedeelte was gelegen.
Volgens Gallée zijn de binnenduinboerderijen in Noord
en Zuid-Holland van het langhuistype. De gebouwen zijn
opgetrokken van baksteen en hebben een staande hooi
berg, die dan naast de koeienstal stond. De stal is lang, de
koeien staan in twee rijen tegenover elkaar, met hun kop
pen naar het midden. In het midden ligt de voedergang,
breed en via een zijdeur gemakkelijk bereikbaar van en
naar de hooiberg.
Tussen de zijmuren en de koeien bevindt zich een smal
pad, dienstig voor het melken en voor het schoonhouden
van de goot, vlak achter de koeien gelegen (de zoge
noemde 'Hollandse Stal').
Het melken geschiedde vroeger met de hand. De melker
zat tussen de koeien in, omdat ze één voor één gemolken
moesten worden. De melker liep dus wel de kans ge
schopt te worden als er achter hem een onrustige koe
stond.
Ons Bloemendaal, 27e jaargang, nummer 3, herfst 2003
39