hoefte aan drinkwater noodde daartoe. De intensieve win
ning van dit duinwater veroorzaakte een daling van het
grondwaterpeil. Ten gevolge hiervan waren de duinweiden
in het voor- en najaar niet meer drassig en in de zomer
maanden vond het vee al haast geen water meer in de sloten
die men rond de duinweiden had gegraven. De grasmat
werd armetierig en leverde ook haast geen hooi meer.
De duinboeren hebben het vele jaren nog manmoedig vol
gehouden, maar moesten tenslotte, na eerst al hun veestapel
ingekrompen te hebben, toegeven dat verdere exploitatie
niet vol te houden was. De een na de ander verdween uit
het duingebied, de duinboerderijen kwamen leeg te staan,
overgelaten aan weer en wind en vervielen geleidelijk aan
tot bouwvallen.
Wat nu nog van deze afgelegen typische duinboerderijen
rest, zijn wat essen hier, wat iepen elders of wat eiken, ook
al kwijnend door de grote droogte. De weiden, niet meer
begraasd, niet meer bewerkt en bemest, veranderden in
vlakten en velden, zoals we deze nu terugzien in het duin
gebied. De sloten van weleer zijn ondergestoven of dichtge
groeid met bramenstruiken of duindoorn. Slechts aan deze
schamele resten kunnen we de plekken herkennen waar
eens de duinboerderijen hebben gestaan.
Boerderij 'Middenduin' in 1799 (naar een ets van Wijbrand Hendriks, foto: AvK, collectie Bloemendaal).
Indeling van een duinboerderij
- Het voorgedeelte, meestal woongedeelte, met stenen
vloer en houten vlonder. Aan weerzijden van dit woonge
deelte bevonden zich aan de ene zijde het winterverblijf
voor het gezin en aan de andere kant de opkamer, waar
onder zich de melkkelder bevond.
- Achter het woongedeelte bevond zich, over de gehele
breedte, de keuken met waterpomp en de kook- en stook
plaats.
- Naast het langhuis stond ter hoogte van de keuken het
'zomerhuis', meestal dwars op het langhuis gebouwd.
Hier kon 's zomers de landheer verblijven. Later werd het
door de boer zelf gebruikt als zomerhuis en ook diende
het wel tot verblijf voor eventuele zomergasten.
- De hooiberg staat opzij van de koeienstal. Het is een
vrijstaande open tas, met vier tot zes roeden (zware pa
len) en met een op en neer gaande beweegbare kap, die
met riet was bedekt.
Ons Bloemendaal, 27e jaargang, nummer 3, herfst 2003
41