den niet te tillen. Op de begane grond bevonden zich, wanneer je vóór het gebouw stond, aan de voorkant een grote serre, rechts een aula, achter de keuken, en links een paar grote kamers. Over de twee bovenver diepingen verdeeld waren twintig kamers waaronder, op de eerste verdieping rechts, de spreek-, wacht- en behandelkamers. In het midden was een brede trap waar we regelmatig van af denderden, wanneer er tenminste geen echte zusters in de buurt waren. Bert en Boekie meldden zich aan voor de Technische Dienst en de Beveiliging (wie wat precies deed kwam niet helemaal uit de verf, en, zoals wij altijd mopper den, evenmin óf ze wel wat deden) en bezetten de linker kant van de serre. Zij verlangden door de nachtdienst te worden toegedekt en ingestopt, en dat resulteerde de eerste avond al in een ingezakt bed, zodat Bert op de grond moest slapen. De administratie was aan de rechterkant van de serre, daar werkte Kunne. Jopie was onze apothekersassistente. De apo theek, heel klein, was boven. Co Baggen, van Banketbakkerij Baggen aan de overkant en zijn koksmaat Wim Koop, regeerden in de keuken en Ien de Waal Malefijt was hoofd van de huishouding. Bij Co kregen we 'omstebeurt' de vlapan om uit te likken. Aftocht van de bezetters op de Bloemendaalseweg. Ik kan me niet herinneren dat er, zoals in het boek van Carin van Riessen is geschreven, sprake was van veel lege bedden, noch van waarschuwingen voor besmettelijke ziek ten, al dan niet gefingeerd. Integendeel, de op 12-11-1944 binnengebrachte zes ge wonde, uit de trein gesprongen Rotterdammers, werden regelmatig door een Duitse arts onderzocht, tot dat hij bij een laatste controle abrupt een einde maakte aan hun vrolij ke leventje bij ons. Hij stuurde er één alsnog op transport en vier mochten er naar Rotterdam terug. De zesde moest blij ven om te genezen van een hersenschudding waarvan wij dachten dat hij die niet meer had. De hoofdzuster was streng (en 'oud', ik denk ongeveer 28 jaar) en ik wist pas toen ik oud was en kinderen had van 1 8 jaar, dat ze een zware taak had. Het moet niet eenvoudig zijn geweest om veertig hafvolwassenen, bruisend van ener gie, alles beter wetend, in de startblokken om de wereld te verbeteren, in het gareel te laten lopen. Zij was intern, en ik zal nooit vergeten hoe wij schrokken, Ineke en ik in de nachtdienst, toen wij juist lekker zaten te slapen bij het warme kacheltje en zij als een spook in een lange, witte nachtpon, ons wakker maakte, omdat ze ver geefs (en waarschijnlijk om te controleren of we echt waak ten) enige malen had gebeld. Wij hadden allemaal om de zoveel weken keukendienst (niet erg populair)nachtdienst, verpleegdienst op twee of drie kamers, of, en dat was helemaal niet leuk, dienst op de kamer van de oudjes. Er waren er vier, soms zes, en dat was zwaar werk. Zoals te begrijpen, waren er ook dieptepunten in het zie kenhuisleven. Begin januari was er de ontroostbare moeder waarvan twee aanstaande schoonzonen waren gefusilleerd. Eén samen met zijn broer. Ook de Franse leraar van het Kennemer Lyceum werd toen doodgeschoten. Een paar maanden later werd in een achtervolging een ver zetsman zwaar gewond. Ondanks een bloedtransfusie - van Boekie - en terwijl een paar van ons klaar stonden om meer bloed te geven, bezweek hij toch aan zijn verwondingen. Hij was pas 33 jaar oud en had een paar kleine kinderen. Daar was dat doodgeboren meisje, in een prachtig jurkje opgebaard, zo mooi en gaaf, en er was die jonge vrouw met multiple sclerose, tot het laatst toe zo blijmoedig. Ik had van die ziekte nooit gehoord. Tenslotte werd op 16 april, zo kort voor het einde, het kleindochtertje van de kunstschilder Simon de Heer binnen gebracht, gewond na het voortijdig en per ongeluk uitwer pen van bommen door een Engelse piloot. Haar moeder en twee kinderen van de natuurkundeleraar van het Kennemer Ons Bloemendaal, 29e jaargang, nummer 1, lente 2005 19

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2005 | | pagina 19