www.onsbioemendaal.nl nr. 3 najaar 2013
De schrijver Johannes
Arcerius Frisius (1573),
uit Friesland, vermeldt
in zijn dagboek als
ooggetuige tijdens
het Beleg: 'Bysonder was daer een
seer manlycke vrou, die met recht
een Manninne ghenoemt mocht
worden, met name Kenau, nu ai
een vrou zijnde op haer daghen'.
Zij verdedigde de stad met groot
krijgsgeweld tot het einde toe en
leverde hout voor de bouw van
een galei waarmee de Spanjaarden
op de Haarlemmermeer konden
worden bestreden. Vijftien jaar later
sloeg voor haar het noodlot toe.
Het met hout beladen eigen schip
werd inclusief Kenau, haar schipper
en knecht, op de terugreis van
Noorwegen naar Haarlem gekaapt.
Sindsdien werd niets meer van hen
vernomen. Kenau liet drie kinderen
achter, een scheepswerf, een aantal
huizen in de stad en een hofstede
onder Overveen.
Wie was Kenau?
Kenau werd in 1526 geboren
als tweede dochter van Simon
Gerritszoon Brouwer en Guerte
Coenendochter Hasselaer. Haar
vader was burgemeester van
Haarlem en had een bierbrouwerij
in de stad. De familie behoorde
tot de gegoeden van de stad
Haarlem. Kenau trouwde in
1544 - achttien jaar oud - met
Nanning Gerbrantszoon Borst,
scheepsbouwer aan het Spaarne.
Zij kregen vier kinderen: de
dochters Geertruid of Geurte
(1545), Margriet of Griete (1548),
Lubbrich (1552; waarschijnlijk zeer
jong gestorven) en zoon Gerbrant
(1553). In 1562 overleed haar man.
Op 8 januari van dat jaar had ze
als weduwe aan haar minderjarige
kinderen hun vaderlijk erfdeel van
600 gulden vastgelegd.
Sedertdien trad Kenau op als
zelfstandig 'sceepmaexter'zoals
uit de vele scheepsbrieven blijkt.
Zij was toen 36 jaar. Tussen
1562 en 1571 waren er zestien
scheepsbrieven op haar naam
genoteerd. Steeds gaat het om de
aanbesteding van zogenaamde
'karveelschepen', een voor die
tijd modern schip vooral geschikt
voor de binnenvaart, maar ook op
de zeeën werd ermee gevaren.
De woning van Kenau lag aan
de Spaarnwouderstraat en de
scheepswerf aan de Houtmarkt,
vroeger Korte Dijk genoemd. Kenau
was redelijk bemiddeld. Buiten
haar scheepswerf bezat ze enige
huizen in de stad alsmede een
boerenhofstede in Overveen en
trad ze op als geldschieter.
Nadat in augustus 1573 Haarlem als
ontredderde stad aan de vijand was
overgegaan, ging zij voor enkele
jaren naar Delft en Arnemuiden
om voor haar kinderen de kost te
verdienen. Haar zoon Gerbrant
had ondertussen de leiding van
de scheepswerf aan het Spaarne
overgenomen totdat Kenau na zes
jaar terug kwam en de zaken weer
overnam.
Kenau's laatste reis
Omdat zij grotendeels het
hout voor de scheepsbouw uit
Noorwegen betrok stond op 24 juni
1588 (St. Jansdag) opnieuw een reis
gepland. Verschillende pogingen
van haar schipper Cornelis om in
de herberg nieuwe bemanning
te rekruteren, liepen op niets uit.
Uiteindelijk nam Kenau het besluit
om dan maar zelf met de schipper
en de knecht naar Noorwegen te
gaan. Kort na haar vertrek schreef
Kenau nog op de rede van Vlieland
een brief naar haar dochters Geurte
en Griete in Haarlem. De brief was
bedoeld om in de tijd dat zij op
reis was, de dochters aan te sporen
haar openstaande rekeningen te
innen. Zij schreef ook dat zij op
dat moment alleen nog maar geld
had om het schip met balken in
Noorwegen te laden. Daarna werd
niets meer van haar vernomen.
Haar schip met schipper en knecht
moet op de terugreis naar Haarlem
zijn overvallen door kapers, met de
dood als droevig gevolg.
Een jaar later komen we via een
processtuk aan de weet dat het
schip van Kenau in de haven van
Hoorn lag waar het als'zeevondst'
was verkocht aan ene schipper
Lieven Hans. De dochters bestreden
dat het schip een zeevondst was
en sleepten de eigenaar voor het
gerecht. Zij vertelden dat het schip
door zeerovers was overvallen,
waarbij Kenau, de schipper en
zijn knecht over boord waren
geworpen. Uiteindelijk werden de
dochters door het gerecht in Hoorn
in het gelijk gesteld en kregen zij
het ouderlijk schip toegewezen.
'Zij verdedigde de stad met groot krijgsgeweld tot het
einde toe en leverde hout voor de bouw van een galei'