www.onsbloemendaal.nl nr. 1 voorjaar 2014 23 land verdwenen zowel stadstrams als interlokale tramverbindingen in hoog tempo, vooral om het snel groeiende autoverkeer ruim baan te geven. Zo was het Haarlem al in 1948 gelukt om de trams definitief uit de (thans grotendeels autovrije!) binnenstad te verdrijven. Een ongelukkige omstandigheid was het aflopen van de vijftigjarige gemeentelijke concessie om in de Amsterdamse binnenstad met NZH-trams te mogen rijden. De hoofdstad wilde de route Raadhuisstraat-Rozengracht, waar op drierailig spoor zowel stadstrams van de lijnen 13 en 17 als NZH- tramtreinen en de 'kikker' reden, het liefst geheel vrij van tramverkeer hebben en het stadsbestuur voelde niets voor een verlenging van de concessie over het bestaande tracé. Amsterdam wenste bovendien de NZH-stadsdienst naar Sloterdijk zelf te exploiteren (per bus). De NZH daarentegen wilde haar eindpunt in de Amsterdamse binnenstad behouden en wenste niet te praten over andere routes die de binnenstad zouden mijden. Zij voelde ook niets voor een eventuele doorknip van de dienst waarbij trampassagiers voortaan onderweg van trams zouden moeten overstappen op bussen. Er kon geen overeenstemming worden bereikt. De gemeenten Bloemendaal, Haarlem en Zandvoort toonden geen enkele interesse in het voortbestaan van de Blauwe Tram. De minister constateerde dat de Amsterdamse concessie was beëindigd en deed verder niets. Ondanks protesten van de Forensenbond besloot de NZH-directie daarop alsnog de tramlijn om te zetten in een busverbinding, waarbij het eindpunt in Amsterdam werd verplaatst naar een door de gemeente aangelegd nieuw busstation op de oude Appeltjesmarkt aan de Marnixstraat (dus niet meer in de binnenstad). De NZH en haar reizigers hadden op alle fronten verloren. complex van remises en een werkplaats beschikte aan de Leidsevaart. Vaak ging ik daar naar het rangeren kijken. Er stonden, behalve de drie standaardtypes motorrijtuigen en hun bijwagens, ook twee interessante elektrische locomotieven: de 'dwerg' en de 'krokodil', met verschillende modellen aanhangwagens voor baanonderhoud. Verder overnachtte daar een uit het oudste type omgebouwde diensttram, de 'potwagen', die onder andere voor personeelsvervoer en geldtransport tussen het NZH-kantoortje in de Tempeliersstraat en het hoofdkantoor bij de Leidsevaart werd gebruikt. De overige oudste trams hadden de Zandvoortse lijn al in 1932 verlaten en deden met een tiental overbodig geworden Métallurgiques voortaan dienst op het Waterlandse net. Later zouden nog meer uitwisselingen van materieel volgen. Ook de potwagen had daar dienst gedaan, maar die was later weer teruggekeerd op zijn oude basis. Het einde van de tram Zoals gezegd, was de NZH van plan om de lijn van Zandvoort naar Amsterdam, die grotendeels was gelegen op vrije baan, te handhaven als (enige) tramverbinding. In 1948 werd het ontwerp voor nieuwe gelede trams naar buiten gebracht. Dat de trams uiteindelijk toch door bussen zijn vervangen, heeft diverse oorzaken gehad. In de jaren veertig en vijftig waren gemeenten en het ministerie (Rijkswaterstaat) railvervoer niet goed gezind; men vond het ouderwets en weinig flexibel. Bovendien moest in de meeste tramverbindingen na de crisis- en oorlogsjaren, waarin weinig onderhoud mogelijk was geweest, fors worden geïnvesteerd. Ook had het overige verkeer veel last van de trams. In het hele 2. NZH 'Beynes' tramstellen van en naar Zandvoort 3. Eindpunt Spuistraat, het wachtlokaal en een kruisen bij de halte Aerdenhout, 21 april 1957 Boedapesttram. Foto 1957

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Ons Bloemendaal | 2014 | | pagina 23