6
de/100- niet meer werk behoefde te doen, maar zou
het onbillijk oordeelen, om ze hem te ontnemen, daar hij
bijna 30 jaar geleden alhier benoemd is als onderwijzer
met verplichte hoofdacte.
De heer Van Houten betoogt, dat de heer Waringa op
die f 100- volgens de wet geen recht meer heeft. waarop
de Voorzitter zegt, dat thans die functie wel is vervailen,
maar dat het toch naar zijne meening niet aangaat den
heer Waringa te laten boeten voor iets, waaraan hij niets
doen kan.
De heer Van der Weiden sluit zich hierbij aan, daar hij
het niet billijk zou vinden den heer Waringa, die zooveel
jaren zijn best heeft gedaan, /100- te onttrekken.
De Voorzitter wijst vervoigens nog er op, dat de heer
Waringa over 4 jaren recht heeft op vol pensioen van
het Rijk en dat /100- minder tractement een verschil
maakt van /66- in pensioen.
De heer Van den Berg zegt, dat de Raad in het nauw
is gedrongen door de ter elfder ure verschenen circulaire
van Gedeputeerde Staten, welk College blijkbaar wist, dat
deze zaak hier zou behandeld worden. .Spreker zou er
voor Z1in streng de wet te volgen, wat de salarisrégeling
betreft en betoogt tegenover het gesprokene door den
heer Van der Weiden, dat hij dit geene onbiliijkheid acht,
omdat toen 10 jaar geleden de kathoiieke school werd
gebouwd de onderwijzers der openbare school konden be-
griipen, dat hunne positie wankelbaar werd, zoodat dit
voor hen eene reden was om hunne biezen te pakken,
het is derhalve van den heer Waringa willekeur geweest!
om zoolang te blijven.
De heer Van der Weiden zet nader uiteen, dat de heer
Waringa zoovele jaren goed zijn best heeft gedaan en dat
dit behoort te worden gewaardeerd, ook van Protestantsche
zijde is er eene eigen school gebouwd en al was nu door
dien schoolbouw te voorzien, dat het aantal kinderen der
openbare school zou verminderen, zoo behoefde daarom
de heer Waringa nog niet te besluiten om heen te gaan.
De Voorzitter betoogt dat de circulaire van Gedeputeer-
de Staten reeds gedagteekend is van 19 Februari jl. nog voor