9
XIII
Vervoer
van beer
door aan-
nemer
reinigings-
dienst.
de Bleekersvaart. Spreker heeft deze zaak onderzocht en
vernomen, dat ze geheel verkeerd is voorgesteld en ge-
bruikt is om tegen eene groep van ingezetenen te ageeren,
hierom vraagt hij den Voorzitter nog nadere inlichtingen.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat het de vraag is, of
de waardigheid van den Raad medebrengt zich te storen
aan een biljet, dat niet onderteekend is, in 't algemeen is
hij daar niet voor. Nu schijnt echter aan deze zaak meer
waarde gehecht te zijn, dan gewoonlijk het geval is en
meende het publiek, dat het biljet waarheid bevatte.
Waar verder in het biljet aan tegenwoordige en ook
aan vroegere Raadsleden eene smet is aangewreven, die
ze niet verdienen, heeft spreker in dit bijzondere geval er
niet tegen, om over deze oude quaestie persoonlijk, daar
ook de Wethouders bij de zaak betrokken zijn, verslag uit
te brengen, wanneer de Raad daartoe den wensch te ken-
nen geeft.
De Raad verklaart hierop een verslag over deze quaes-
tie te wenschen, waarom de Voorzitter toezegt daarvoor
te zullen zorgen, zoodra zijn verlof verstreken is.
De heer Van den Berg vestigt de aandacht van den
Voorzitter er op, dat de aannemer voor het vervoer van
den inhoud van beerputten niet behoorlijk gesloten wagens
bezigt, waardoor een ondragelijke stank verspreid wordt,
hij verzoekt hierom verscherpt toezicht.
Verder zegt spreker, dat in de rollagen der Van Merlen-
brug zeer lastige kuilen zijn en vraagt hij den Voorzitter,
of het geoorloofd is den afval van bloembollen op den
vaartkantte werpen, het Ioopt daarmede de spuigaten uit,
volgens spreker zijn de daders gemakkelijk aan te wijzen
als men slechts nagaat, aan wien de nabijgelegen bloem-
bollenschuur behoort.
De Voorzitter antwoordt dat hij den aannemer der ge-
meente-reiniging over het vervoer van beer zal onderhou-
den, dat het reeds in het voornemen lag om de rollagen
der Van Merlen-brug te herstellen, en dat het zien liggen
van afval van bloembollen op den vaartkant bij eene bloem-