Spreker deelt naar aanleiding van vragen van den heer
Honig mede, dat in bedoelde woning een ongehuwde koet-
sier thans wel alleen slaapt doch dat deze voornemens was
te gaan trouwen en dan die woning te betrekken, waarop
de heer Honig zich voldaan verklaart.
De heer Dr. Droog stelt voor, alvorer.s tot onbewoon-
baarverklaring te besluiten, eerst den eigenaar of diens
vertegenwoordiger op de hoogte te stellen.
De Voorzitter antwoordt, dat het in dit geval niet noodig
was, omdat de woning niet door het aanbrengen van ver-
beteringen in bewoonbaren staat kan worden gebracht.
De heer Dr. Droog zet hierop uiteen, dat bedoelde woning
door den eigenaar zou kunnen worden ingericht voor berg-
plaats of worden afgebroken en zoo de onbewoonbaarverklaring
^ou kunnen voorkomen worden, hij betoogt, dat de eige-
naar behoorde te worden ontzien en dezen eerst behoor-
de te worden kennis gegeven.
De Voorzitter echter oordeelt het beste zich aan de wet
te houden, omdat mogelijk bij een andere gelegenheid ver-
geten zou kunnen worden den eigenaar te waarschuwen
en bovendien omdat geen strafbaar feit zou worden gepleegd,
ais de eigenaar er later toch weer iemand in liet wonen,
waarop de heer Dr. Droog opmerkt, dat dan nog steeds
een besluit tot onbewoonbaarverklaring zou kunnen geno-
men worden en verder betoogt dat de wet met tact
behoort te worden toegepast.
De heer Honig zegt, dat de woning nog niet behoeftte
worden afgebroken, maar voor schuur mag gebruikt wor-
c'en, en dat de eigenaar ook wel overtuigd zal zijn, dat
het perceel onbewoonbaar is.
De heer Dr. Droog merkt echter op, dat hij alleen hierop
neerkomt, dat de eigenaar niets weet van de onbewoon-
baarverklaring.
De Voorzitter antwoordt, dat de eigenaar in Frankrijk
woont, waarop de heer Dr. Droog zegt dat diens vertegen-
woordiger ook niet is gewaarschuwd.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat de ondervertegenwoor-
diger, de heer Dirken te Heemstede, met de zaak bekend was
en vraagt dan, of het voorstel van den heer Dr. Droog wordt
3