Februari 1911.
- 3
Art. 9.
De opperbrandmeester brengt aan Burgemeester en
Wethouders binnen twee maal vier en twintig uren na
de in art. 8 bedoelde vergadering schriftelijk verslag
uit omtrent het aldaar verhandelde.
Hij zendt jaarlijks vöor 15 Februari aan Burgemees-
ter en Wethouders een beredeneerd verslag van den
toestand van de brandbluschmiddelen en van hetgeen
in het afgeloopen jaar door het personeel der brand-
weer is verricht.
Art. 10.
Van brandende gebouwen mag niets worden omver-
gehaald dan op bevel van den Burgemeester of van
den opperbrandmeester.
Omverhalen van gebouwen, die niet door brand zijn
aangetast, geschiedt uitsluitend op last van den Bur-
gemeester.
Art. 11.
Het handhaven der orde bij brand is opgedragen
aan de politie, bijgestaan door de brandwachten.
Zij zet de plaats van den brand af en treedt daarbij
zooveel noodig in overleg met den opperbrandmees-
ter.
Art. 12.
Binnen de afgezette plaats hebben toegang de leden
van den Raad, de ambtenaren en beambten der justi-
tie, het kader en personeel der brandweer en de ge-
meente-opzichter.
Andere personen worden zonder bepaalde vergun-
ning van den Burgemeester niet toegelaten, dan alleen
degenen, die door Burgemeester en Wethouders of
den opperbrandmeester aangewezen zijn.
Art. 13.
De brandwachten worden benoemd, geschorst en
ontslagen door den Burgemeester, die hunr.e instruc-
tie vaststelt.
Art. 14.
De leden van het kader benevens de spuitgasten
en wekkers dragen bij brand door Burgemeester en
Wethouders en de brandwachten door den Burgemees-
ter bepaalde onderscheidingsteekenen.