1 Juni 1911
2
Het aansteken der lantaarns moet zöö tijdig aan-
vangen, dat alle lantaarns uiterlijk 15 minuten na het
vastgestelde uur branden.
Als regel zullen de lantaarns moeten branden tot
minstens 12 uur 's nachts. In bovenbedoelde opgave
kunnen, ook met het oog op de lichte maan, vroegere
blusschingsuren worden bepaald.
Art. 2.
Voor de eerste maal worden den aannemer de lam-
pen met branders doch zonder katoen, en de glazen,
voor zoover nog aanwezig, verstrekt.
Het breken der lampen, Iampeglazen en branders,
door welke oorzaak ook ontstaan, komt voor rekening
van den aannemer.
Hij is verplicht al hetgeen hem verstrekt is, binnen
14 dagen na afloop der aanneming ten Raadhuize of
ter plaatse door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen in goeden staat terug te brengen.
Art. 3.
De lampen moeten helder branden en mogen niet
walmen.
Art. 4.
De aannemer is verplicht het onderhoud der lan-
taarns, kappen en ramen op .zich te nemen, onder
welk onderhoud begrepen wordt
a. alle daaraan te verrichten reparaties, als inzet-
ten van nieuwe ruiten enz. geene uitgezonderd, door
welke oorzaak ook ontstaande
b. het bijschilderen van vervelooze kappen;
c. het schoonhouden en aflappen op geregelde tij-
den der kappen en ruiten.