26 October 1911
- 13
doch die afkeuring behoort aan het adres van den
rijkswetgever, de wet is er nu eenmaal en daaraan is
niets te doen de wet is hard, maar toch is het een
wet.
De heer Honig merkt op dat de vergunninghouder
niet vrijwillig het vergunningsrecht betaalt, hij wordt
er toe genoodzaakt en daarom gaat het niet aan, daar
nog het volle geld voor te behouden.
De Voorzitter deelt mede dat, als de Raad mocht
besluiten tot teruggaaf, hij dit besluit niet zou uitvoe
ren, doch zich genoodzaakt zou zien het aan de Ko
ningin ter vernietiging voor te dragen In een gelijk
geval is reeds een besluit tot vernietiging door de
Kroon genomen.
De heer Honig wenscht geen deel aan dit besluit
te hebben en vraagt stemming.
Dé heer Van Meeuwen merkt op, dat, als we een
besluit tot teruggaaf nemen en het wordt vernietigd
door de Koningin, alle moeite voor niets is gedaan,
spreker is dezelfde meening als de heer Honig toe-
gedaan en gelooft, dat allen het daarmede ook wel
eens zullen zijn, er is betaald en daarvoor is bijna
niets genoten, dat is onbillijk, doch de wet gaat van
de veronderstelling uit, dat het een koopsom is om
de vergunning te mogen hebben.
Spreker gelooft dat niet op het voorstel van den
heer Honig moet worden ingegaan, dit zou tegen de
wet zijn en tenslotte zou het niets geven.
De Voorzitter deelt mede, dat de man heeft gewe-
ten, wat hem boven 't hoofd hing, daar de vergunning
door Burgemeester en Wethouders vöör 1 Mei j.l.
was ingetrokken. Hij is toen in beroep gekomen en
heeft daarom voor dien datum het vergunningsrecht
betaald, opdat de vergunnin niet op grond van niet
betaling van dat recht direct zou vervallen, dit veran-
dert de zaak wel eenigszins.